Het verhaal van Simon uit Lucas 5:12-16
Ik ben Simon. En ik ben blij dat ik vandaag hier in deze zaal kan zijn. Dat zit zo: ik ben heel lang ziek geweest. Huidproblemen. Overal had ik korsten en witte plekken op mijn armen, mijn benen, op mijn rug, mijn buik. Dat jeukte ontzettend en het deed heel veel pijn.
Huidproblemen zijn meestal niet besmettelijk, maar bij mij waren ze dat wel. De mensen zijn bang voor mij en voor andere mensen die hetzelfde hebben. Ik zal je zeggen, dat het zó erg is, dat we zelfs niet meer in de stad mogen wonen. Hier, moet je je voorstellen, woon je in Baalder, gezellig bij je vader en moeder, mag je niet meer thuis wonen. Kunnen ze je niet meer aanraken ook, niet meer knuffelen. Ik voel me in die tijd dan ook heel alleen. Meestal ben ik samen met andere mensen die dezelfde ziekte hebben als ik. We snappen elkaar tenminste en zorgen voor elkaar. Maar ja, eigenlijk zijn we ook bang voor elkaar, want als je dan bij iemand bent die zelf die ziekte heeft, dan word je ook niet beter.
Weet je wat nog erger is: de mensen denken allemaal dat je deze ziekte krijgt omdat je iets niet goed hebt gedaan. Dat het een soort straf is, van God. Dus ze vinden me niet alleen eng, maar ze vinden me ook slecht. Mij en de andere mensen die die ziekte hebben. Losers zijn we, slechte mensen. Het is ook zo, dat als wij andere mensen zien, dat we ze moeten waarschuwen: pas op, kom niet in mijn buurt, ik ben ziek, ik ben onrein. En dan gaan de mensen aan de kant en rennen ze hard weg.
Weet je wat nog erger is? Ze praten nooit met me, met ons. Ook niet van een afstandje. Dat doen ze niet, omdat ze bang zijn voor onze ziekte, maar ook omdat ze liever over me praten dan met me. Dat maakt me erg alleen.
Als een kind uit je klas, of iemand uit je straat, als die iets heeft, iets naars, iets geks…., hoe doe jij dat dan? Ga je dan met dat kind praten? Zeg je er wat tegen? Stel je nou voor dat dat kind heel dik is, ga je daar dan wat over zeggen? Of ga je er met anderen over praten – moet je eens kijken, die ziet er raar uit – wat doe je dan?
Ik hoor al een tijdje over Jezus van Nazareth. Nazareth is een plaatsje in de buurt waar ik woon. Net zoiets als Gramsbergen dat bij Hardenberg ligt. Die Jezus daar hoor ik goeie verhalen over. Het schijnt dat Hij niet óver mensen praat maar mét mensen. En ook met mensen met wie wat aan de hand is. Het schijnt zélfs zo te zijn, dat Hij heel dicht bij God leeft en dat Hij mensen kan helpen. Ik weet niet zo goed wat ik daarvan moet denken. De mensen van de kerk van mijn dagen zijn niet aardig. Ze zeggen dat ik eerst maar beter moet worden en dat ik dan naar de priester moet – de dominee in die dagen – en dan moet laten zien dat ik beter ben. Beter met mijn huid, maar ook beter met de dingen die zij vinden dat ik fout doe. Eerlijk gezegd helpt dat niet. En God? Ik weet niet of God me wel wil helpen. Want die priesters doen naar tegen mij, waarom zou hun God dan aardig zijn voor me.
Het schijnt dat Jezus vandaag in mijn stad komt. Als ik iets met Hem wil, dan moet ik Hem haast een beetje overvallen. Dat klinkt raar, alsof ik hem van zijn geld ga beroven. Maar dat bedoel ik niet. Als Jezus mij ziet en ik Hem, dan moet ik dus eigenlijk “onrein” roepen, pas op, Jezus, ga weg want ik ben ziek, ik ben slecht. Wie weet rent Jezus dan wel weg of bedenkt Hij gauw een smoesje waardoor Hij niet in mijn buurt hoeft te komen. Zo van: ja, het klopt wel dat Ik mensen help, maar jij bent zo ziek, jij hebt zulke stomme dingen gedaan…., met jou wil ik niks te maken hebben. Ik móet het gewoon wagen, als het ware in de bosjes gaan liggen, totdat Hij vlakbij komt en dan uit de bosjes springen en om hulp roepen. Want ik word hier zó verdrietig van. Zóveel jeuk, zoveel pijn, zo alleen.
Ik hoor dat Jezus onze kant opkomt en er is maar één weg waar Hij langs kan komen. Dus ik verstop me…., en dan…., dan spring ik uit de bosjes en ga languit op de grond liggen en roep: jezus help toch, heb medelijden, ik heb zoveel jeuk, pijn, ik ben zo alleen, wilt U me alstublieft helpen? Ik ga niet aan Hem zitten, dat durf ik niet, dat wil ik ook niet. Want dan wordt Hij misschien wel ziek, maar Hij kijkt naar mij, en ziet wel dat ik “onrein ben”. Iedereen schrikt en er zijn meer mensen bij en die vliegen allemaal een kant op als ze mij zien. Maar Jezus blijft staan, gelukkig. Ja, waarom blijft Hij eigenlijk staan? Is Hij van schrik verlamd, zoals sommige mensen dat hebben, dat je plotseling bijna bevriest van angst? Maar, nee, dat lijkt niet zo te zijn, want Hij zegt: Ik wil het.
Ha, Hij praat met mij! Dat is al zó lang niet gebeurd, dat er iemand mét mij praat in plaats van over me.
Weet je, als je nou kinderen in je straat hebt of in je klas en je ziet dat het een beetje anders gaat dan anders, dan mag je daar best over praten met de juf, of je vader of je moeder. Maar alsjeblieft probeer ook met dat kind, dat meisje of dat jongetje te praten. Want dat is óók gewoon een mens, een kind van God.
En dan gebeurt er iets bijzonders. Hij raakt me aan. Dat durft dus helemaal niemand.
En als ik nou eerlijk ben, weet ik niet wat me nou het meeste helpt. Dat mijn huid beter wordt óf dat Hij mij aanraakt en tegen me praat. Want met dat praten en aanraken geeft Hij mij eigenlijk een soort groot cadeau. Niemand raakt mij aan. Ik krijg nooit een knuffel. Niemand laat mij voelen dat ze van me houden. Ik snap het ook wel, aan de ene kant, want wat ik heb is besmettelijk. Maar ik ben toch ook een mens? Ik mag er dan wel anders uitzien, ziek zijn, maar ik ben wél gewoon een mens. Dat is misschien wel het grootste cadeau, dat Hij me geeft. Dat Hij niet hard wegrent als Hij me ziet. Dat Hij niet een smoesje bedenkt waarom Hij nu even geen tijd heeft voor mij, misschien een ander keertje want ik moet nog aan zoveel mensen over God gaan vertellen. Dat is vást ook zo, dat Hij nog naar heel veel andere mensen wil en moet, maar Hij geeft mij nu tijd en aandacht. En Hij spreekt een goed woord en Hij raakt me aan. Geloof het of niet, mijn huid wordt rustiger, mijn hart wordt rustiger, ik word rustig van buiten en van binnen. En Jezus ziet dat en Hij zegt: ga nu maar naar de priester – dat moet in mijn dagen, dan ga je niet naar de dokter maar naar de priester om te laten zien dat je beter bent – en ga maar weer leven. Praat er alsjeblieft met niemand over, wat ik voor je heb gedaan, laat dat een geheimpje zijn tussen jou en mij….
Nou ja, dat heb ik dus gedaan, ik ben naar de priester gegaan en die was heel blij voor mij. Ik voelde me weer helemaal gezond én ik voelde dat ik er helemaal bij hoor, bij de mensen, bij jullie allemaal. Met onze mooie en onze rare kanten. Ik moet jullie ook wat bekennen: Jezus vroeg wel aan mij of ik het tegen niemand wilde zeggen, maar dat is mij niet gelukt….. Ik kon het niet goed voor me houden, dat Jezus me zo had geholpen. Ik moest het wel vertellen aan de mensen, dat die Jezus van Nazareth écht een heel fijn iemand was en dat Hij je helpt om je te laten voelen dat je allemaal bij God hoort. Ik hoorde later dat Jezus daardoor héél veel mensen achter zich aan kreeg en dat Hij dat soms best moeilijk vond en dan naar eenzame plekken ging om goed na te denken en te bidden. Dat spijt me wel een beetje. Maar…, inderdaad een beetje….., want Hij is zó fijn om mee te leven en ik vind het prachtig dat ik vandaag hier aan jullie dit verhaal mag vertellen. Gezond en wel. Jullie hebben vast allemaal mooie dingen én minder mooie dingen. Weet dan van mij dat je welkom bent met alles in je bij God. Ik ben het levende bewijs! Nou, dag, tot ziens!!!