We lezen met elkaar het verhaal van Jakob die zijn broer Ezau en zijn vader Izaäk bedriegt. Het verhaal staat in Genesis 27. Lees het eerst s.v.p. maar….
271Toen Isaak oud geworden was en zijn ogen zo zwak waren geworden dat hij niet meer kon zien, riep hij Esau bij zich, zijn oudste zoon. ‘Mijn zoon,’ zei hij. ‘Wat wilt u mij zeggen?’ vroeg Esau. 2Toen zei Isaak: ‘Luister, ik ben oud, iedere dag kan voor mij de laatste zijn. 3Neem daarom je jachtgerei, je pijlkoker en je boog, ga het veld in en schiet een stuk wild voor me. 4Maak dat voor me klaar zoals ik het lekker vind en breng me dat te eten; het zal mij de kracht geven om je te zegenen voordat ik sterf.’
5Rebekka had gehoord wat Isaak tegen zijn zoon Esau zei, en nadat Esau eropuit was getrokken om een stuk wild voor zijn vader te schieten, 6zei ze tegen haar zoon Jakob: ‘Luister, ik hoorde je vader tegen je broer zeggen: 7“Maak een lekker maal van wildbraad voor me klaar en breng me dat te eten, want ik wil je voor mijn dood zegenen met de HEER als getuige.” 8Doe jij nu precies wat ik je zeg, mijn zoon. 9Ga naar de kudde en zoek twee malse bokjes voor me uit. Die maak ik dan voor je vader klaar zoals hij het lekker vindt. 10Daarna breng jij ze je vader te eten, en dan zal hij jou voor zijn dood zegenen.’ 11Jakob wierp tegen: ‘Maar Esau is toch helemaal behaard, terwijl ik juist een gladde huid heb! 12Misschien raakt vader me aan, dan zal hij me een bedrieger vinden en breng ik een vloek over me in plaats van zegen.’ 13Maar zijn moeder zei: ‘Die vloek moet mij dan maar treffen, mijn zoon. Doe nu wat ik zeg en ga die bokjes voor me halen.’ 14Dus ging hij ze halen en bracht ze naar zijn moeder, en zij maakte ze klaar zoals zijn vader het lekker vond. 15Toen pakte Rebekka kleren van haar oudste zoon Esau, de kostbaarste die ze kon vinden, en die liet ze haar jongste zoon Jakob aantrekken. 16En over zijn handen en over zijn gladde hals trok ze het vel van de bokjes. 17Hierna overhandigde ze Jakob het smakelijke gerecht dat ze had klaargemaakt, met brood erbij.
18Zo ging hij naar zijn vader. ‘Vader,’ zei hij. ‘Ja, mijn zoon,’ zei Isaak, ‘wie ben je?’ 19Jakob antwoordde zijn vader: ‘Ik ben Esau, uw eerstgeboren zoon. Ik heb gedaan wat u me hebt gevraagd. Kom, ga overeind zitten en eet van wat ik heb geschoten; dat zal u de kracht geven om mij te zegenen.’ 20‘Hoe heb je zo snel iets kunnen vinden, mijn zoon!’ zei Isaak. En hij antwoordde: ‘Doordat de HEER, uw God, alles zo gunstig voor me liet verlopen.’ 21Toen zei Isaak tegen Jakob: ‘Kom eens wat dichterbij, mijn zoon, zodat ik kan voelen of je inderdaad mijn zoon Esau bent of niet.’ 22Jakob kwam dichter bij zijn vader staan en deze betastte hem. Het is Jakobs stem, dacht hij, maar het zijn Esaus handen. 23Omdat Jakobs handen even behaard waren als die van zijn broer Esau, herkende Isaak hem niet en dus zegende hij hem. 24‘Ben je echt mijn zoon Esau?’ vroeg hij nog. ‘Ja,’ antwoordde Jakob. 25Toen zei hij: ‘Zet het wildbraad dan dichter bij me, zodat ik ervan kan eten, mijn zoon, en de kracht vind om je te zegenen.’ Jakob zette het dichter bij hem en Isaak at ervan. Ook bracht hij hem wijn, en hij dronk ervan. 26Toen zei Isaak tegen Jakob: ‘Kom eens dichterbij, mijn zoon, en kus me.’ 27Hij kwam dicht bij hem staan en kuste hem. Toen Isaak zijn kleren rook, sprak hij deze zegen over hem uit:
‘De geur van mijn zoon is de geur van het veld,
het veld dat de HEER heeft gezegend.
28God geve je dauw uit de hemel
en vette, vruchtbare aarde,
een overvloed van koren en wijn.
29Volken zullen je dienen,
naties zich voor je buigen.
Je zult heer zijn over je broers,
macht hebben over je moeders zonen.
Vervloekt wie jou vervloekt,
gezegend wie jou zegent.’
30Toen Isaak Jakob gezegend had en Jakob nog maar net bij zijn vader was weggegaan, kwam zijn broer Esau thuis van de jacht. 31Ook hij maakte een smakelijk gerecht klaar, bracht het zijn vader en zei tegen hem: ‘Ga overeind zitten, vader, en eet van wat uw zoon heeft geschoten; dat zal u de kracht geven om mij te zegenen.’ 32‘Wie ben jij?’ vroeg zijn vader Isaak hem. ‘Ik ben het, Esau, uw zoon, uw eerstgeborene.’ 33Toen schrok Isaak hevig en zei: ‘Maar wie was het dan die mij net een stuk wild heeft gebracht dat hij geschoten had? Ik heb ervan gegeten voordat jij kwam en ik heb hem gezegend. En die zegen zal op hem blijven rusten!’ 34Toen Esau dat van zijn vader hoorde, slaakte hij een wilde, wanhopige kreet en hij smeekte zijn vader: ‘Zegen mij, zegen ook mij, vader!’ 35Maar Isaak antwoordde: ‘Je broer is me komen bedriegen en is er met jouw zegen vandoor gegaan.’ 36Toen zei Esau: ‘Niet voor niets heet hij Jakob: hij heeft me nu al twee keer beetgenomen. Eerst heeft hij me mijn eerstgeboorterecht afgenomen en nu ook nog mijn zegen!’ Daarna vroeg hij: ‘Hebt u dan geen zegen meer over voor mij?’ 37Isaak antwoordde hem: ‘Ik heb hem heer en meester over je gemaakt, hem al zijn broers als dienaar gegeven, en hem voorzien van koren en wijn. Wat zou ik dan nog voor jou kunnen doen, mijn zoon?’ 38‘Hebt u dan maar één zegen, vader?’ vroeg Esau hem. ‘Zegen mij, zegen ook mij, vader!’ En hij barstte in tranen uit. 39Zijn vader Isaak antwoordde hierop:
‘Ver van de vette grond zul je wonen,
ver van de hemelse dauw.
40Je zult leven van je zwaard
en dienstbaar zijn aan je broer.
Maar heb je je eenmaal losgerukt,
dan werp je zijn juk van je nek.’
41Van toen af haatte Esau zijn broer omdat zijn vader hem had gezegend, en hij zei bij zichzelf: Het duurt niet lang meer of de dagen van rouw om mijn vader breken aan, dan vermoord ik Jakob. 42Toen Rebekka vernam wat haar oudste zoon Esau van plan was, liet ze haar jongste zoon Jakob bij zich komen. ‘Luister,’ zei ze, ‘je broer Esau zint op wraak, hij wil je vermoorden. 43Doe daarom wat ik zeg, mijn zoon: vlucht onmiddellijk naar mijn broer Laban in Charan. 44Blijf voorlopig bij hem, totdat de woede van je broer bedaard is. 45Ik zal je laten terughalen als zijn woede bekoeld is en hij vergeten is wat je hem hebt aangedaan. Waarom zou ik me op een en dezelfde dag van jullie beiden laten beroven?’
46Daarna zei Rebekka tegen Isaak: ‘Ik kan die Hethitische vrouwen niet meer luchten of zien. Stel je voor dat Jakob ook trouwt met zo’n Hethitische, zo’n meisje van hier, wat heeft het leven mij dan nog te bieden?’
281Toen liet Isaak Jakob roepen, zegende hem en hield hem voor: ‘Trouw in geen geval een meisje uit Kanaän. 2Vertrek van hier, ga naar Paddan-Aram, naar de familie van Betuel, de vader van je moeder, en trouw met een van de dochters van Laban, je moeders broer. 3God, de Ontzagwekkende, moge je zegenen, je vruchtbaar maken en je veel nakomelingen geven, zodat er een groot aantal volken uit je voortkomt. 4Moge hij jou en je nakomelingen de zegen van Abraham geven, zodat je het land waar je nu nog als vreemdeling woont en dat God aan Abraham heeft gegeven, in bezit krijgt.’ 5Zo stuurde Isaak Jakob weg, en hij vertrok naar Paddan-Aram, naar Laban, die een zoon was van de Arameeër Betuel en een broer van Rebekka, de moeder van Jakob en Esau.
6Esau kwam te weten dat Isaak Jakob had gezegend en hem naar Paddan-Aram had gestuurd om daar een vrouw te gaan zoeken, en dat hij hem bij het geven van zijn zegen verboden had met een meisje uit Kanaän te trouwen; 7ook merkte hij dat Jakob naar zijn vader en moeder had geluisterd en inderdaad naar Paddan-Aram was gegaan. 8Hij zag wel in dat de Kanaänitische vrouwen in de ogen van zijn vader Isaak niet deugden. 9Daarom ging hij naar Abrahams zoon Ismaël en trouwde hij, naast de vrouwen die hij al had, Machalat; zij was een dochter van Ismaël, een zuster van Nebajot.
Wat overwegingen.
In de bijbel komen herhaaldelijk verhalen voor over “twee of meer zonen”, maar vaak “twéé”. En die twee hebben vaak ruzie. Het gekke is dat de oorzaak vaak lijkt te liggen in de opvoeding. Abraham en Sara hebben twee kinderen, Ismaël en Izaäk. Ismaël is de zoon van een slavin – Hagar – Izaäk de zoon van Sara. Abraham is beider vader. Maar er ontstaat jaloezie tussen beide moeders en gedoe tussen beide zonen. Izaäk, op zijn beurt, heeft een tweeling en Izaäk houdt het meeste van Ezau, Rebecca het meeste van Jakob. Jakob, op zijn beurt, heeft maar liefst 12 zonen en houdt het meeste van de jongste twee – Jozef en Benjamin, omdat die de zonen zijn van zijn vrouw Rachel. Jakob heeft twee vrouwen – en wat slavinnen bij wie hij kinderen krijgt – en hij houdt meer van Rachel dan van Lea én dus meer van de zonen van Rachel dan die van Lea. Ik zou zo dit lijstje nog wat kunnen aanvullen met meer verhalen. Kaïn slaat Abel dood omdat hij jaloers is op zijn broer en diens band met God…,
Hoe kun je zo leven dat je elkaars broeder en zuster bent en niet elkaars concurrent? Ben ik mijn broeders/zusters hoeder…, dat is de vraag die Kaïn aan God stelt en het antwoord zou eigenlijk moeten zijn “ja”, dat was wél de bedoeling….., maar het gaat nog al eens mis…..
Als je het bekijkt over de lijn van de – wat ik nu maar even zal noemen – PSYCHOLOGIE, dan zie je hoe verwoestend het werkt als ouders voorkeur hebben. Het is iets dat váák gebeurt. In mijn werk kom ik geregeld tegen dat kinderen het gevoel hebben gehad dat hun vader/moeder van hen hield onder voorwaarden…. Ze moesten wél in hun spoor gaan, aan de verwachtingen voldoen die de ouders uitgesproken of onuitgesproken van hen hadden. En wat je dan vaak ziet is, dat er bij het kind een soort fundamentele onzekerheid zit van “ben ik wel goed genoeg in de ogen van mijn ouders/andere mensen?” en ook een soort van bewijsdrang om tóch telkens te laten zien dat je écht wel de moeite waard bent als kind. Het ligt nog gecompliceerder als er meer kinderen zijn en de ouders inderdaad voorkeur hadden voor het ene kind boven het andere. Ook dat creëert een soort van onzekerheid én dikwijls rivaliteit tussen de kinderen onderling. Al dan niet verborgen agressie naar broers en zussen, zoals Jakob die jaloers is op Ezau, Ezau die woest wordt op Jakob of de broers van Jozef die zó boos worden op zijn gedrag van “ik ben meer waard dan jullie” dat ze hem bijna vermoorden. Praktisch in mijn werk vertaalt het zich soms dat kinderen niet bij elkaar op bezoek willen komen, banden verbreken en bijvoorbeeld niet met elkaar op de begrafenis van vader of moeder kunnen komen.
Gerda en ik hebben samen drie kinderen mogen krijgen tussen 1987 en 1992. Ik vind opvoeden misschien wel de belangrijkste taak uit mijn leven – ik vind dat ik best verantwoordelijk werk heb als predikant, maar dit gaat in zekere zin nog dieper, fundamenteler. Ben ik in staat om mijn kinderen alle drie lief te hebben op een onvoorwaardelijke manier? Heb ik blinde vlekken waarmee ik eisen aan hen opleg, die hen belasten? En kan ik ze ook alle drie het gevoel geven dat ze alle drie evenveel waard zijn én dat ik naar alle drie ook een eigen lijntje heb, omdat ze ook heel verschillend zijn? Kunnen we dat samen, Gerda en ik? Het houdt eigenlijk ook niet op als ze de deur uit zijn. Het opvoeden is voorbij, maar het liefhebben blijft een leven lang….
Nou loopt daar dwars doorheen het verhaal van de BIJBEL of THEOLOGIE….. Dwars door al die opvoedingsproblemen en het menselijk “gedoe” met vallen én opstaan is er het fenomeen dat God – de Schepper – om de klipklap een voorkeur lijkt te hebben voor de JONGSTE – je mag ook zeggen “de laatste”. Dat lijkt vreemd en ook oneerlijk. Hij lijkt daarmee per definitie nog wat zout in wonden te gaan strooien en voer voor nieuwe conflicten voor te bereiden. Ik denk dat dat niet het geval is. In de oude oosterse wereld is het zo dat de oudste zoon recht heeft op de erfenis van de vader, de jongste krijgt minder. Daar zit eigenlijk een algemeen geldend menselijk principe achter: iemand heeft op grond van afkomst, intelligentie, capaciteiten, huidskleur enz. meer recht op voorkeur van een ander, dan degene die die eigenschap niet heeft. Met andere woorden: als je voldoet aan bepaalde voorwaarden heb je meer recht op een erfenis, op liefde, op aandacht, op erkenning dan een ander die niet aan die voorwaarden voldoet. Heel concreet: het mooiste meisje van de klas heeft de meeste aandacht. Heel concreet: de Marokkaanse jongen die solliciteert komt onderaan de stapel omdat hij een Marokkaanse naam heeft. Heel concreet: een vader houdt meer van zijn zoon dan van zijn dochter omdat die zoon heel slim is en kans heeft op grote carrière.
Door nu telkens Zijn vóórkeur uit te spreken voor “de jongste”, laat God zien, dat er geen enkel criterium is – dat wij als mensen stellen – zo belangrijk is, dat Hij daarom meer van een ander zou houden dan van jou. Of meer van jou dan van een ander. Het is dus “onvoorwaardelijke liefde”. De oudste is niet belangrijker dan de jongste…. De jongste óók niet belangrijker dan de oudste trouwens!
Het idee erachter – soms werkt het, soms ook helemaal niet – is dat als mensen gaan zien dat God onvoorwaardelijk van ieder ander – inclusief jouzelf – houdt – je de ander niet langer als je concurrent zou hoeven te gaan zien, maar als je broer, je zus, die voor God net zo belangrijk is als dat jij dat bent.
Nu terug naar het verhaal: Jakob heeft nu hetzelfde streven als Ezau. Ik wil belangrijker zijn dan mijn broer….. Daar gaat hij verrekte – excusez le mot! – ver in en daardoor beschadigt hij – samen met zijn moeder – ontzettend de familieverhoudingen. Dat gaat zover dat hij – vermoedelijk – niet bij de begrafenis van zijn moeder kon zijn, maar uiteindelijk wél samen met broer Ezau zijn vader begraaft. Maar dán is er ondertussen heel wat gebeurd en is Jakob een ánder mens geworden, eentje die zich verzoent met zijn broer…… Daarover een volgende keer….
Wat vragen:
- Ik denk dat “erkenning en gezien worden zoals je bent” een basisbehoefte is – we zijn ermee geschapen, denk ik….. – Zie je dat ook zo?
- Waar haal jij je de vervulling uit van die basisbehoefte? Voel je je “gezien zoals je bent”? Door jezelf, je omgeving?
- Lukt het je wat om onbevangen naar andere mensen/je evt kinderen te kijken? Heb je snel een oordeel? Op welk punt wel, op welk punt niet?
- Jakob wil minstens zo belangrijk zijn als Ezau….. Hij gaat daarin ver! Herken je dat in je omgeving, bij jezelf?
- En God, die wil ons onvoorwaardelijk liefhebben….. God als fundament voor de broederschap…. Zegt je dat wat?