Doop, 8 mei 2022

Doop, 8 mei 2022

Lieve mensen van onze Heer Jezus Christus,

Eerst maar een klein quizvraagje. Jullie zien hier twee kaarten. Eén van Nederland, één van Israël. De overeenkomst is, is dat beide landen aan zee liggen. Van Israël geldt dat eigenlijk net als voor Nederland: zowel aan de westkust áls aan de zuidkust ligt het aan de zee. Nu staat Nederland bekend om dat we door de eeuwen heen aan zeevaart en zeehandel hebben gedaan en er ook enorm veel geld mee hebben verdiend. Bij dezen de vraag: onder hoeveel koningen uit het OUDE testament heeft Israël aan scheepvaart gedaan?

  • Allemaal
  • Twaalf
  • Tien
  • Drie
  • Eén
  • Nul

Het goede antwoord is één. Er is één koning die aan zeevaart doet en als hij dat doet dan is dat in de tijd dat bijna de hemel op aarde is in het Oude Testament. Onder Koning Salomo, die regeert van 972-932. Over het algemeen wordt die tijd lange tijd gezien als de tijd waarin het volk heel dicht bij God leeft, de tempel wordt gebouwd er heel veel oor voor God is en het leven lacht. Die tijd duurt maar kort. Maar in díe tijd is er zeevaart. Een vloot vaart uit naar Afrika, neemt goud mee, ivoor en – grappig of niet, ik kom er straks wel op terug – apen.

Voor de rest is er grote huiver voor zeevaart en voor de zee zélf. Zee, water kan zó onstuimig zijn, als het je overspoelt, dan ben je zo maar weg. Bovendien is er een soort van angst, een oermonster, Leviathan woont in de zee. Is dat onzin? In de bijbel staat water vaak symbool voor ondergang, gevaar. Ook voor problemen en gevoelens die je overspoelen en waarin je kunt verzuipen. Individueel, voor jou als persoon alleen, maar ook collectief, voor een hele samenleving. Denk aan het verhaal van Noach, waarin de hele wereld zó los van God lijkt en is, dat er als gevolg daarvan een enorme chaos ontstaat. Om het misschien te actualiseren: doordat wij teveel aan brandstoffen verbruiken warmt de aarde op en stijgt de zeespiegel.

Je vindt de huiver voor zee en water al terug in het eerste bijbelboek, als verteld wordt hoe God de wereld schept. Allereerst wordt al verteld aan het begin dat de Geest van God zweeft boven de wateren. Net als de duif van Noach, op zoek naar droge grond, naar een plek om te leven. Op de tweede dag scheidt God het water van het land. Het droge noemt Hij land, het water noemt Hij zee en die twee moet je goed gescheiden houden, want anders heb je geen leven meer.

Het is geen toeval dat Jezus bij het meer van Galilea gaat wonen en dat Hij zich eerst laat dopen in de rivier, onder gaat en weer opstaat. Net als later als Hij ondergaat in de dood én opstaat.  Veel van de verhalen van Jezus vertellen over mensen die vastgelopen zijn in hun problemen, in ziekte, in isolement, verdriet.

Vissers van mensen moeten de vrienden van Jezus worden. In plaats van dat ze vissen uit het meer plukken, moeten ze mensen die gevangen zitten in verstikkende netten en problemen op gaan vissen.

Waarom nou deze inleiding? Omdat Jona de profeet symbool staat voor het volk Israël. Jona betekent “duif”. En de duif zou dus op zoek moeten naar land, naar leefbaarheid, naar zoals het is ten tijde van Koning Salomo. De hemel op aarde. Hij moet naar Ninevé. Dat is in de bijbel een naam voor een stad van het Assyrische rijk. Dat Assyrische rijk heeft in het jaar 722 voor Christus, ver na Salomo dus, het Noordrijk van Israël verwoest. Er is dus heel veel frustratie naar juist die stad. Ze zijn daar van God los en laat ze daar nou maar mooi ten onder gaan. Dáár wil je niet heen, als profeet. Het is net zoiets als naar Rusland gaan nu, om de Russen te bekeren. Laat die mooi in hun sop gaar koken, laat die Putin en vul dan zelf maar in wat u vindt dat er met Putin moet gebeuren.

Meneer Duif gaat dus niet op zoek naar redding voor het land, hij daalt af. Van God los. Naar de zee, naar een boot, naar een ruim en daar gaat hij liggen slapen. Even voor jullie beeld: Ninevé ligt daar, Jafo is Joppe en ligt aan de westkust en het schip gaat de middellandse zee op richting Tarsis en dat ligt daar. Daar komt later de apostel Paulus vandaan.

Dan komt Jona zichzelf tegen en God daarbij. Maar niet alleen hij, ook zijn medeopvarenden. Vergelijk het even met een collega die niet goed in z’n vel zit. Maar omdat die niet goed in z’n vel zit, heeft het hele team er last van. Het team beschermt de collega, want ze hebben compassie met diegene. Maar op den duur is er geen ontkomen aan: de collega verstoort echt alles en moet eerst aan zichzelf werken. Of in een gezin, waar vader of moeder in een soort van burn-out terechtkomt en alles afreageert op de kinderen en de partner. Eerst doet het hele gezin z’n best om vader of moeder te ontzien, maar dan is er geen andere optie mogelijk: vader of moeder moet écht aan zichzelf gaan werken. Zover komt het ook in het verhaal. Jona wordt eerlijk en zegt: de reden dat dit schip zo aan het ondergaan is, ligt niet aan jullie, maar aan mij. Ik loop weg voor mezelf en voor God. Gooi mij maar overboord. Zoals dat gaat: dat vindt de omgeving erg en die willen dat liever niet, liever niet die ander pijn doen, maar uiteindelijk belandt Jona wél in de vis.

Nou moet ik daar twee dingen over zeggen. Het eerste is dit. Jona had ook kunnen zeggen, ik moet terug naar de haven, dát is mijn echte taak, dat is wat God van mij vraagt. Hij kiest ervoor om nóg verder weg te gaan. Hij valt in zee, diep de problemen in. En wie zal deze mens die zó diep zinkt dan opvissen? Dan kom ik bij het tweede. Hij wordt opgevist door een grote vis, die aan de ene kant symbool staat voor écht diep zinken én symbool staat voor “ja, maar ook dáár is God”. Het is bijna met psalm 139:

Al verhief ik mij op de vleugels van de dageraad,

al ging ik wonen voorbij de verste zee,

10ook daar zou uw hand mij leiden,

zou uw rechterhand mij vasthouden.

11Al zei ik: ‘Laat het duister mij opslokken,

het licht om mij heen veranderen in nacht,’

12ook dan zou het duister voor U niet donker zijn –

de nacht zou oplichten als de dag,

het duister helder zijn als het licht.

In die buik gaat Jona bidden. Op den duur kun je jezelf en God niet meer ontlopen en als je dan op het diepste punt bent, dan is daar nieuw leven. Op de derde dag. De derde dag is in de bijbel het moment waarop de ellende onomkeerbaar lijkt, er geen nieuw begin meer mogelijk lijkt. En dat er dan tóch een “en toch” gebeurt van de kant van God. Je kúnt het verhaal van Jona bijna niet lezen zonder ook aan het verhaal van Jezus te denken. En omgekeerd kun je dat ook niet, je kunt het verhaal van Jezus die diep in het donker van de dood verdwijnt én daaruit opstaat, de dood overwint, niet lezen zonder het verhaal van Jona. Jona komt tot zichzelf, hij komt tot God. Komt tot leven. Dat is prachtig. Maar er is ook een vraag bij. Wil je dat leven ook delen?

En nou wordt het spannend. Het stelt namelijk de vraag aan Israël: wat voor geloof wil je nu? Dat jij als volk van God mooi bij God hoort en dat de rest van de wereld, Ninevé, Moskou, je buurman waar je niks mee hebt, het klimaat, als jij maar kunt vliegen, naar de bliksem gaat? Of gun je die ander dat ook? Jona gaat naar Ninevé en de koning bekeert zich en met hem de hele stad. 120.000 mensen. Dat lijkt weinig, zeg maar Groningen. Maar in bijbelse teleenheden is het bijna ontelbaar. 1000 is de grootste teleenheid – miljoen komt niet voor – en dan maar liefst 10×1000 en dat ook nog eens keer 12, het aantal stammen van Israël. Israël en dan nog veel wijder dus, wereldwijd. Zelfs die afgrijselijke Assyriërs. Zou ik, zegt God tegen Jona, dat over mijn hart kunnen verkrijgen? Al die mensen én al die dieren te laten omkomen. Grappig, daar komen dus de dieren om de hoek kijken. Ik moet dan vandaag denken aan de kippen in de buurt van Lunteren. Veel te veel kippen op elkaar, omdat wij – consumenten, wij allereerst, consumenten – graag goedkoop kip eten en zo boeren stimuleerden ze dicht op elkaar te houden. Er gaat veel fout in deze wereld. Een kip is geschapen op de vijfde dag, eerder dan wij. Het is meer dan een product. Een duif is meer dan alleen symbool voor de Heilige Geest.

Er zit chagrijn in Jona. Waar hij zélf uit de diepte écht de liefde van God heeft ervaren, daar misgunt hij die aan anderen. Wat wilt u, wat wil jij van God? Heel veel liefde….. Vast, wil ik ook, ben ik superblij mee. Om de link naar Tobias te leggen, zijn naam betekent de Heer is goed. Hij heeft nu een heel leven meegekregen als belofte, dat wat er ook gebeurt in zijn leven, God hem nooit zal laten vallen. Want God is goed. Ik gun Tobias en ons allemaal, dat dat het diepste fundament is onder zijn leven en de bron van permanente diepe vreugde. Dat God goed is!

En tegelijk, dat deze gemeente, dat wij allemaal, die goedheid van God niet voor onszelf houden, maar delen met wie ook maar op ons pad komt. Want alzo lief had God niet alleen Tobias of Wim of vul je naam maar in, maar de wereld, dat Hij zijn eniggeboren Zoon zond en zendt. Dus dat we delen.  Zelfs als het soms ons ongemak bezorgt, in ons vlees letterlijk en figuurlijk snijdt, omdat Gods liefde ons roept om dingen te doen waar we niet altijd zin in hebben. Maar waar Hij de zin van ziet. Dat Hij ons hart dan verandert en ons doet stijgen als een duif, een arend, niet alleen om zélf van zijn liefde te genieten, maar om ook te doen voor anderen en met anderen waardoor deze wereld een beetje beter wordt. Ver weg en dichtbij. Amen.