Lieve mensen,
Het gesprek dat de mensen van de Baalderdienstcommissie hebben gehad ging eigenlijk langs twee lijnen, die allebei in de lezing van vanmorgen voorkomen.
– Het gaat over één God. Waarin onderscheidt de God in wie wij geloven zich nu ten opzichte van bijvoorbeeld de Islam, het Boeddhisme, kortom, ten opzichte van andere geloven
– Wat wil ik nu graag aan mijn kinderen, kleinkinderen meegeven? Wat vind ik nu in het leven én dan iets specifieker in het geloof zó waardevol dat ik dat écht graag wil dat ze oppakken?
Ik wil proberen die twee lijnen met elkaar te verbinden. Ik zeg er direct bij, dat het dan wél teveel van het goede is, als ik vergelijkingen ga maken met andere godsdiensten. Ik wil juist proberen het specifieke van het christelijk geloof toe te lichten en dat dan te verbinden met die tweede vraag: wat wilt u, wat wil jij, wat wil ik meegeven? Of eerder: wat vind ik zo waardevol?
Ik begin met een plaatje, dat is gemaakt op de tweede reis naar Israël. Je ziet juf Wilma Dijkhuis daar nog bij staan. Wilma en wij zijn daar op dat moment getuige van een Bar Mitswa viering. Een Joodse jongen wordt 13 jaar en mag dan voor het eerst – na een hele scholing – uit de Thora, de vijf boeken van Mozes lezen. Zijn ouders hebben hem geprobeerd op te voeden en uit te leggen waar het in het Joodse geloof om gaat en nu mag hij zélf stappen zetten op die weg. En daarbij heeft hij Tefillim om, gebedsriemen. Die zitten zowel om zijn armen, zeven keer, áls een stel om zijn hoofd. En aan die riemen zit dan een doosje, dat hij op zijn hoofd heeft én op zijn linkerarm. In dat doosje zitten een paar bijbelteksten. De belangrijkste is de tekst die Marjan heeft gelezen:
4 Luister, Israël: de HEER, onze God, de HEER is de enige! 5 Heb daarom de HEER, uw God, lief met hart en ziel en met inzet van al uw krachten. 6 Houd de geboden die ik u vandaag opleg steeds in gedachten. 7 Prent ze uw kinderen in en spreek er steeds over, thuis en onderweg, als u naar bed gaat en als u opstaat. 8 Draag ze als een teken om uw arm en als een band op uw voorhoofd.
Het betekent eigenlijk: als je nadenkt over hoe je leeft, denk dan altijd óók vanuit je eigen gelovige levensovertuiging. Denk na vanuit je geloof. En het feit dat dat andere doosje zo om die arm zit ter hoogte van je hart, wil zeggen: laat in je hart – waar je gevoel, je overweging, je keuzes worden gemaakt – ook altijd de woorden van de God van Israël meeklinken.
Dát is dus wat die ouders aan hun kinderen mee willen geven.
Nu wil ik proberen het naar ons te vertalen. Gesteld nu dat u, jij, ik wat aan je geliefden zou willen overbrengen…., over wat voor jou, u, mij van levensbelang is, wat je echt belangrijk vindt in je leven en dan daarin ook met de link naar het geloof…, wat zou u, jij, ik dan in het doosje stoppen?
Ik probeer een vertaling te maken naar wat nu kenmerkend is voor het christelijk geloof.
Ik zet een tweede plaatje neer. De doop van kinderen. We lezen dan altijd het verhaal uit Marcus 10:13-16. Met daarin deze kenmerkende zin: ‘Laat de kinderen bij me komen, houd ze niet tegen, want het koninkrijk van God behoort toe aan wie is zoals zij. 15 Ik verzeker jullie: wie niet als een kind openstaat voor het koninkrijk van God, zal er zeker niet binnengaan.’ 16 Hij nam de kinderen in zijn armen en zegende hen door hun de handen op te leggen.
In het Grieks staat er een woordje voor kind dat aanduidt dat het gaat over een kind van baby tot peuter. Zeg maar zo’n kind, dat nog helemaal leeft vanuit z’n hart en dat je nog niet zo goed kunt opvoeden. Is het blij, dan is het blij. Heeft het honger, dan schreeuwt het de longen uit z’n lijf, is het drenzerig, dan drenst zo’n kind. Het denkt niet na over “wat vinden ze nu van me als ik jengel, krijs – kortom géén leuk gedrag vertoon. Het denkt niet na over “wat vinden ze nu van me als ik lief lach, speel, lekker slaap enzovoort? Vinden ze me dan leuker dan wanneer ik krijs. Het kind is gewoon zichzelf en heeft een soort aangeboren vertrouwen van: hier ben ik, het is goed zo!
Wél zegt Jezus, dát is nu precies het vertrouwen, dat je als mens in God mag hebben. Dat de Schepper zegt: en zie, het is goed dat jij er bent, zéér goed! Ik houd van jou om wie jíj bent. Of je nu lief speelt, lief lacht of krijst of spuugt of een stinkende luier hebt…., verlies nóóit het vertrouwen dat jij mijn geliefde schepsel bent. En dat je altijd, hoe je eraan toe bent, wélkom bent bij mij!
Ik zet een volgend plaatje neer om dat te illustreren. Jullie kennen het vast wel. Het is het beroemde schilderij van Rembrandt dat hij zelf aan het einde van zijn leven heeft geschilderd en waarin Henri Nouwen zo’n indrukwekkend boek over heeft geschreven – eindelijk thuis! – dat is een echte aanrader.
Het gaat over de vader met de twee zonen. Die ene zoon, die in zijn leven in de goot is terechtgekomen. En nu is het meest kenmerkende, denk ik, van het christelijk geloof dit, dat liefde onvoorwaardelijke liefde is. Je ziet Jezus tijdens zijn leven mensen opzoeken “die verloren zijn”, die vastlopen in hun leven. Die worden al lang door anderen opgegeven met harde oordelen, maar Jezus blijft maar zoeken. En daar zit precies weer dat begin in van die doop, van dat oordeel van de Schepper: jij en ik…., wij horen samen! Daarin onderscheidt zich écht het christelijk geloof ten opzichte van andere wereldgodsdiensten. Er zijn ook overeenkomsten, die zijn er echt en daar moeten we met elkaar misschien op een wijkavond of een keer een kerkdienst zeker over gaan praten, dat komt wat mij betreft een keer, ik denk in het nieuwe seizoen. Maar waar het christelijk geloof zich onderscheidt – het unique selling point – is dat de Godheid afdaalt. Niet mensen moeten opklimmen naar God, perfect genoeg zijn, zich goed genoeg gaan gedragen, wil God van ons kunnen houden. Het is andersom: Gods liefde blijft maar zoeken….
Nog even iets over dat verloren zijn van die mens. Je kunt dat zo zien als bij deze jongen: iemand die helemaal is vastgelopen in zijn leven. Misschien wel in de goot, geldproblemen, relatieproblemen, mot met z’n familie. Je kunt het ook anders zien: ik ken mensen die maatschappelijk gezien prima geslaagd zijn. Een huis, een gezin, op het oog prima functionerend tussen ons in. Maar van binnen ergens zó belast met het gevoel dat ze níet goed genoeg zijn. En dat gevoel doortrekt veel van hun leven, waardoor er een chronische onzekerheid is: Ik, ik ben niet goed. Ik ben niet goed genoeg….. Juist aan de buitenkant zien ze er dan heel anders uit dan deze jongen, niet vol lompen, niet alsof ze in de goot hebben gelegen. Je zou niet zeggen dat zíj zich zo slecht voelen over zichzelf. Maar omdat ze, misschien wel, omdat jé, zich zo onzeker en niet bemind voelen, hebben ze altijd het gevoel, dat niemand echt van ze houdt zoals zíj zijn. Verloren is dan: je hebt je leven prima op orde, maar het verlorene zit in dat je je zó verloren en zó niet bemind voelt. Maatschappelijk gezien en succesvol, van binnen zó alleen en zo hunkerend. Ook en juist dáár geldt dat die liefde van deze God dan helend kan werken. Als er dán iemand naar jou op zoek gaat en er ontstaat iets van déze ontmoeting….
Misschien is het goed om een klein beetje meer in te zoomen op die handen van die vaderfiguur. Ik weet dat er mensen onder ons zijn die moeite hebben met God als Vader. Om wat voor reden dan ook. Rembrandt, die toch best aardig kon schilderen schildert in die vaderfiguur drie dingen: een mantel met open armen, die iets hebben van vleugels van een vogel waar een vogeljong onder komt schuilen. Een brede mannen, vaderhand én een vrouwenhand. Daarin gebruikt hij als het ware drie beelden van veiligheid, ontferming, welkom, bescherming en vooral “onvoorwaardelijke liefde”. Want dat is de essentie als de bíjbel spreekt over God als Vader. Of je eigen vader onvoorwaardelijk van je hield, of juist helemaal niet…., de essentie van het woord vader in de bijbel is die onvoorwaardelijke liefde. Precies dát wat Jezus naar mensen laat zien.
Ik focus me ook nog op die oudste broer en op nog een facet van christelijk geloof. Het verhaal van die zoon en zijn vader eindigt met een feest! Je zou eens flink door de bijbel heen moeten gaan, door de verhalen over Jezus om te zien in hoeveel verhalen er niet feest wordt gevierd. En als Jezus geregeld gelijkenissen vertelt over het Koninkrijk van God, dan gaat zo’n gelijkenis vaak over een feest. Blijkbaar horen Jezus, God, Schepping, geloven én vreugde en feest bij elkaar. Ik denk dat het één van de redenen is waarom Jezus zegt dat die kleine kinderen bij Hem mogen komen, juist zij. In hun onbevangenheid, hun speelsheid en dat de leerlingen van geloven iets veel te ernstigs maken, als ze dat speelse weigeren. Datzelfde geldt voor die oudste zoon. Die wil niet feestvieren, sterker nog dat heeft hij ook nog nooit gedaan. Op een zeker moment zegt hij tegen z’n vader: al die jaren werk ik al voor u en nooit hebt u mij een bokje gegeven om feest te vieren met mijn vrienden. En dan is die vader zo verbaasd: mijn jongen, alles wat van mij is, is van jou en je bent altijd bij me. Er zit iets van verbijstering in: hoe kun je nu denken dat je bij mij geen feest kunt vieren, niet vrolijk mag zijn? Je ziet het aan zijn houding, hoe Rembrandt hem schildert: dezelfde kleur mantel als de vader, warm, rood, maar tegelijkertijd zo’n gesloten iemand. Van wie niets fout mag gaan, die alleen maar streng is. Alle levensvreugde houdt hij tegen; strak in het gelid, regels….. En als die regels worden overtreden….., dan zwaait er wat. Of beter, er zwaait niks: geen openheid naar zijn broer, geen openheid naar het leven…. Alsof geloven in deze God wél iets is dat alleen maar streng is en je moet je netjes naar de godheid gedragen, want anders houdt Hij niet van je. De spontaniteit van het kind…., dát kan niet. Maar dat kan dus wél……
Dáárin zit het unieke van het christelijk geloof: de Schepper die ons het leven gúnt! Die kan lachen en feestvieren. Zijn Zoon, die aan mensen die verloren zijn – of omdat ze van hun leven een puinhoop maken óf omdat ze keurig leven, maar zo eenzaam zijn van binnen – de hartelijke en onvoorwaardelijke liefde van God laat merken en die zeer regelmatig in de bijbelverhalen feest viert of erover vertelt. De doop, jouw, uw, mijn verbondenheid met déze God…., daar zit ergens het hart.
Nu wil ik een laatste punt maken. In het stuk uit Deuteronomium staat dat je daar de hele tijd met je kinderen over moet praten. Ik zou graag in het nieuwe seizoen daar met ouders eens over gaan praten. Hoe praat je nou met je kind over God? We kennen allemaal de verhalen over mensen die het geloof willen opdringen. In mijn familie heeft een oma met de beste bedoelingen zóveel met haar kleinkinderen over God gepraat, dat die erop afknapten. Zo dus niet…. Maar hoe dan wél? Hoe kun je nu op een positieve manier met je kinderen over God praten? Hoe kun je ze dat voorleven? En misschien ook wel…., als je grootouders wordt en je eigen kinderen doen misschien wel weinig meer aan God, hoe kun je dan aan je kleinkinderen laten zien wat jij wél beleeft aan God en geloven. En dan op een manier die aanspreekt en die niet dwingend is….
Ik doe een voorzet, en sluit aan bij het doosje op het voorhoofd van deze jongen, waarin het hart van het geloof van Israël zit. Toen ooit mijn schoonmoeder 80 werd en er een feest was hield ze een verhaal, dat ze over die 80 jaar. En op een heel natuurlijke manier verweefde ze daarin ook wat het geloof voor haar daarin betekende. Het maakte indruk op ons allemaal, kinderen, schoonkinderen en kleinkinderen. Ze drong niks op, maar ze vertelde. Misschien is het een mooi idee om zoiets eens te proberen, voor ons allemaal. Misschien omdat je aan je kinderen, kleinkinderen een brief schrijft over je leven, de schatten erin en het geloof en de twijfel erin. Misschien omdat je ze het gewoon eens vertelt, als de gelegenheid daar is. Misschien om het eens met vrienden, vriendinnen, je broers zussen te delen….. Wat vind jij, wat vindt u, wat vind ik nu de moeite waard om door te geven…… Wat zit er nu in het doosje op jouw hoofd, bij uw hart? Bij het mijne… Amen