Lieve mensen,
Wie weet hebben sommigen van jullie gedacht: in de vrede, waarom lezen we nou op Pasen een stukje uit het Hooglied? Hooglied, het is het meest erotische boekje uit de bijbel, gaat over de liefde tussen een man en een vrouw, moet dat nu? Wie heeft dit bedacht? Was het de baalderdienstcie? Was het de dominee? Nee, het was kind op zondag, het rooster dat we volgen.
Maar dat is niet het hele verhaal. Want eigenlijk zijn het de Joodse gelovigen uit de synagoge die het hebben bedacht! Als zij het Pascha vieren in de synagoge, dan lezen ze altijd het boekje Hooglied. Dat is hún grootste feest, hun kern van het geloof. En dan Hooglied lezen?
Dat lijkt wat raar. Joodse gelovigen vieren op Pascha dat ze ooit bevrijd zijn uit Egypte, uit de onderdrukking. Je zou zeggen: jongens, ga dan mooi dát verhaal lezen over de uittocht; in de vrede waarom lezen jullie dan Hooglied?
Ik heb er lang over nagedacht, maar ik denk dat ik het langzamerhand steeds meer ga snappen en ik wil het proberen uit te leggen wat ik snap. Nadat Nederland in 1945 bevrijd is van de Duitsers zie je opeens een enorme “babyboom” in 1947. Daar zit iets van logica in: als je land in oorlog is en dat al een paar jaren, dan ben je niet zo snel geneigd om “kinderen op de wereld te zetten”. Wat voor toekomst geef je zo’n kind? Wie van ons wil z’n kind nou laten opgroeien in een situatie van oorlog, bedreiging? Bovendien in die oorlog is er ook veel spanning in gezinnen. In de hongerwinter van ’44 hadden mensen maar één gedachte: hoe overleef ik? Hoe overleven we samen? En dan denk je niet zo snel aan geluk, vrolijkheid, verliefdheid, vrijen. Maar dan, de oorlog voorbij! Nieuwe toekomst, het leven lacht je toe! Bevrijd ben je. Vrij ben je! En van vrij zijn komt vrijen! Mensen krijgen weer hoop. Ook hoop, dat als er kinderen worden geboren, die kinderen een nieuwe toekomst krijgen. Hoop doet leven! Dáárom is er die babyboom van 1947. Geluk, nieuw leven, we gelóven er weer in.
Precies dát moet het zijn, waarom Joodse mensen juist met Pascha, de bevrijding uit de onderdrukking in Egypte, het Hóóglied lezen. Was het niet zo in Egypte, dat die Farao zo gek in zijn hoofd werd, dat alle pasgeboren jongetjes van Israël moesten worden afgemaakt? Wie zou er nu nog in Egypte aan kinderen durven te denken? Wat voor toekomst heeft een kind in Egypte? Géén toch, letterlijk: géén toekomst! Maar nu, op Pascha, je viert dat je wég bent uit dat rotland! Het leven gaat je weer toelachen. Als in het Paradijs! Je bent onderweg naar een beloofd land. Dáár zal het leven góed zijn! En stond er inderdaad in het Paradijsverhaal niet – we hebben het gelezen: man en vrouw schiep Hij hen. Ze mochten genieten én ze mochten zich vermenigvuldigen. Het leven lacht je weer toe! Hooglied, de liefde, het genieten van geluk, het er voor elkaar zijn, het spelen, het kan toch alleen als er rust en vrede is. Kinderen, je begint er toch niet aan als er geen vrede is. Kijk maar naar warchild: kinderen moeten geholpen worden, als ze opgroeien in oorlog. Dat ís geen leven!
Pascha! Het is het feest van het herwonnen leven. Van de Here God van het paradijs, die mensen bestemd voor léven in vrijheid! Wég uit de hel van Egypte, toe naar het paradijs van Israël.
Maar waarom lezen wíj het dan nu op Paasfeest? Omdat Johannes – de Jóód Johannes, die zijn evangelie in eerste instantie schrijft voor Jóódse mensen in Israël en niet voor Hardenbergse mensen in Baalder – zijn paasverhaal helemaal invlecht in het Jóódse Pascha.
In zekere zin is zijn evangelie één groot Paschaverhaal. Of anders: één groot verhaal dat gaat over het herstel van het leven, het góede leven.
Om te beginnen is er het allereerste verhaal van Johannes: het is het verhaal van de bruiloft in Kana. Het speelt op de derde dag, vertelt Johannes. Inderdaad, dat is dus later de dag waarop Jezus opstaat uit de dood en dat is geen toeval.
Man en vrouw, de liefde, het feest, het goede leven in Kana, Kanaän het beloofde land. Maar dat wordt verstoord: er is alleen maar water in Kana. En water is dáár in dat verhaal ellende. Zoals het leven van mensen soms zo bóórdevol ellende kan zijn. Maar daarvoor zijn we níet op deze wereld gezet, voor de ellende. Wat Jezus doet is dwars door de ellende heen het leven herstellen, vernieuwen. De water – de ellende – wordt gaandeweg omgezet tot wíjn. Door de ellende heen groeit er nieuw leven, nieuwe toekomst. Op die derde dag dus!
En het evangelie van Johannes eindigt hij met het verhaal van Jezus en Maria van Magdala in de tuin! Dat is dus ook géén toeval. De bijbel begint het verhaal van het paradijs, met een tuin en twee mensen, man en vrouw én op Pasen staan er opnieuw twee mensen, man en vrouw in een tuin. Met in die tuin een graf. Als een soort tegenstelling: de tuin als teken van leven, van bloei, van geluk. Dat graf als teken van dood, van verdorring, van ongeluk en verdriet. Maar het is een open graf. Als teken dat de dood het niet gewonnen heeft.
Pasen is voor veel mensen een moeilijk feest. Juist omdat het gaat over de overwinning op de dood. Dat staat hááks op wat veel mensen meemaken in hun leven. Ook hier in Baalder. Iedere keer weer, als het de laatste zondag van het kerkelijk jaar is en we hier de kaarsen ontsteken en namen noemen, wéten we dat er verdriet is. En, sterker nog, ik vind het altijd weer indrukwekkend als er daarna die kleine kaarsjes worden ontstoken. Vanwege oud zeer, dat nog steeds heel zeer doet. Waxinelichtjes voor je overleden man, je overleden vrouw, je overleden kind, je overleden…. En ook nu weer zijn er onder ons mensen die heel erg bezorgd zijn over hun gezondheid. Die berichten hebben te horen gekregen van dokters, waardoor ze weten dat hun leven niet zo lang meer duurt…..
Maar je kunt ook breder denken. Dood is in de bijbel méér dan alleen dan alleen als we onze laatste adem uitblazen. Dood is ook als de liefde verdwijnt, sterft. Mensen tussen wie de liefde sterft. Liefdespartners, broers en zussen, ouders en kinderen, noem maar op. Dood is ook als mensen zó met de natuur omgaan, dat er een klimaatprobleem ontstaat van jewelste! De mooie tuin wordt bedreigd door de mens, die als tuinman de zaak mooi mocht houden van God. Dood is in de bijbel een soort “totaalwoord”. Net als dónker. Dood, donker, kwaad, alles wat het leven kapot maakt. En daar tegenover “licht, leven, vreugde, geluk.” De dood overwonnen, het donker voorbij? Geen zwart maar wít, het wit van het Licht? Vieren we dát op Pasen? Dat is toch jezelf voor de gek houden?
Ik geloof dat we onszelf niet voor de gek houden. Dat Johannes zichzelf en ons niet voor de gek houdt met zijn verhaal. Het is fascinerend om te lezen dat Maria Jezus aanziet voor de tuinman van de hof. Het is weer een typisch staaltje van Johannes om het zo te zeggen, die in zijn evangelie wel van wat dubbele bodems houdt. Want in zekere zin is Jezus de tuinman dus wél. Of, anders, degene die de tuin op orde brengt en de dood, het kwaad, het donker heeft overwonnen. De tuin bewerken en bewaren, dat is de opdracht die de mens krijgt van God in genesis 2, bij het paradijs. De tuin bewerken en bewaren, dat is wat Jezus doet! Het graf is ópen. En de Heer van de tuin, de Heer van het leven staat er buiten!
Beide zijn reëel, zowel het graf als de tuin die bloeit. Zo is ons leven! Met díe dubbelheid. Als Johannes láter, een boek later in zijn openbaring, de vernieuwde hemel en de vernieuwde aarde beschrijft, dan staat er: de dood is er niet meer! Hij beschrijft dan een stad als een grote tuin, met allemaal bomen, alle maanden in bloei. Alleen nog maar geluk, alleen nog maar leven. Dan is de dood uít het leven.
Dát vieren we niet op Pasen. Want zo zit het leven niet in elkaar en dat weten we allemaal, denk ik. Pasen is een opgestane tuinman én een open graf. Maar dus wél een graf. Dood ligt overal op de loer, óók met Pasen. Ook in Baalder. Dood op veel manieren, waardoor ons leven verziekt wordt. Er donker is, pijn is, gemis is, frustratie, fouten. Maar er is óók die opgestane Heer. Licht in het donker. Wit tegenover zwart. Als een soort uiting van vertrouwen: donker is niet de baas in het leven. Is wél realiteit, maar níet de baas.
Laat me dat concreet maken en proberen duidelijk te maken wat het voor ons, onder ons, in ons betekent: Pasen, de Heer die báás is. Wat ik onder mensen tegenkom – geregeld, telkens tot m’n verwondering – is bij die mensen, in die mensen ópstandingskracht. Die dat ook zéggen: ik krijg kracht van God, ook al zit ik soms stikvol vragen. Maar kracht krijg ik. Mensen bij wie de dood – letterlijk, figuurlijk – in de tuin van hun leven is gekomen en die de moed vinden, krijgen om tóch door te gaan. Niet hun hele leven zwárt, donker, te laten worden, maar tóch doorgaan. Opstandingskracht! De moed en de kracht krijgen om verder te gaan als een geliefde is overleden. Of als een kind is overleden. De moed en de kracht krijgen om door te vechten ondanks heel veel teleurstellingen.
Of ook, als het levenseinde in zicht komt, mensen die dat dapper onder ogen durven te zien, de dood in het gezicht kijken en even goed in vol vertrouwen op de Heer durven sterven. Zichzelf durven overgeven, loslaten in het vertrouwen dat ze na de dood worden opgevangen. Ik kom daar hier in deze wijk de concrete voorbeelden van tegen.
Kijk, dáárom staan daar die man en die vrouw, Jezus en Maria in die tuin; als een nieuwe Adam en Eva, sterker dan de dood. Niet zónder de dood, want het graf is er in die tuin, maar wel met opstandingskracht. En daarom ook lezen we vandaag dat gedeelte over de liefde uit Hooglied als een symbool voor het léven, het góede leven, waarvan God – de Heer – zo houdt dat Hij het gevecht met de dood wel móest ingaan.
Daarom vieren we – tegen alle tranen, tegen alle dood, tegen de kracht van het zwart van de dood – de lofzang op het leven. En als het leven je alleen maar toelacht, als er liefde, geluk is in je leven, het een soort paradijs is, geniet het. Je eert er je Schepper mee! Amen!