Lieve allemaal,
Dit jaar is het precies 500 jaar geleden, dat Maarten Luther aan de slotkapel van Wittenberg 95 stellingen spijkerde. Dat is het begin geweest van wat wij noemen “de reformatie”. Als ik het zo zeg, dan klinkt het als een stoffig stuk geschiedenis, waar we niet warm of koud van worden. Daarom ga ik het anders zeggen: in die stellingen en in wat Luther in zijn eigen leven heeft ontdekt, zit HET tegengif tegen alle vormen van perfectionisme. Sterker nog, ik denk dat als we vanochtend iets gaan begrijpen van wat in zijn leven een enorme ommekeer barstensvol vrijheid en levensvreugde heeft gebracht, we daarmee zélf écht iets moois op het spoor zijn gekomen. Dichter bij God, dichter bij onszelf, dichter bij vrijuit leven! Nou, dat is een hoge inzet.
Laat ik het proberen nu waar te gaan maken door jullie mee te nemen naar het levensverhaal van Luther. Maarten Luther wordt geboren als oudste zoon op 10 november 1483. Zijn vader, Hans, wil – net als veel ouders dat willen – een betere toekomst voor Maarten dan voor hemzelf. Hij is voorman in een kopermijn in Mansfeld, zeg maar het voormalige Oost-Duitsland. Hij ziet al snel dat Maarten goed kan leren. Jurist, dat moet hij worden! Maarten mag studeren.
Nu is het mooi dat wij als ouders het goed met onze kinderen voor hebben. Of, laat ik het anders zeggen, want we zijn allemaal kind of kind geweest: je hebt mazzel als je ouders het goed met je voorhebben. Maar wat zij voor je hopen…., dat kan ook een eis worden. Ik doe het alleen goed in de ogen van mijn ouders…., als ik aan hun verwachtingen voldoe. Ik ben heel blij met mijn ouders geweest en nog. En tegelijk weet ik nog dat mijn vader pas echt tevreden was als ik minstens een zeven haalde…. Dat deed hij met goede bedoelingen, dat weet ik wel. Maar ik vond het niet altijd fijn! En wanneer heb ik mijn kinderen onder een gezonde druk gezet én wanneer heb ik ze teveel onder druk gezet? Hoe ook…, de verwachtingen van vader Hans hebben veel indruk gemaakt op Maarten. Wanneer, vader…, doe ik het goed genoeg?
Daar komt nog iets bij. In zijn dagen wordt er op een bepaalde manier over God gesproken. God is een soort strenge boekhouder, die boven zit bij te houden wat jij goed doet én wat je fout doet. En je kunt om je tekorten aan te zuiveren, dat waar je onvoldoende scoort, niet goed genoeg bent, bij de kerk vergeving kopen. Letterlijk kopen….. Er gaan monniken rond die zgn. aflaten verkopen. Zeg maar een soort bewijzen, dat jij geld hebt gegeven aan de kerk om je fouten af te kopen. Het handige is dat je niet alleen voor jezelf die bewijzen kunt kopen, maar ook voor je kinderen, je ouders….. Koop maar en betaal maar, dan weet je zeker dat je balans bij God positief is. Dat je het goed genoeg doet in zijn ogen. Eigenlijk is de basis van dat hele geloof dus “angst”. Doe het wél goed genoeg als mens, want anders wordt God boos op je. Sterker nog, dan straft Hij je doordat je niet in de hemel komt. Boven krijg je de rekening gepresenteerd en heb je te weinig betaald…, dan zwaait er wat.
Wie weet bent u, ben jij wel eens in Rome geweest, in de Sint Pieter. Een prachtige kerk. Die kerk is betaald voor een groot gedeelte met die aflaten. Het is een prachtig gebouw gebouwd op de angst van mensen voor God. Prachtig en dieptriest inéén.
Maarten Luther zit met díe vragen. Met enerzijds de verwachtingen van zijn vader en anderzijds de angst om het in de ogen van God niet goed te doen. Wanneer ben je als mens nu goed genoeg? Hoeveel moet je doen?
Ik leg even de link naar ons. Ik denk dat niet zo heel veel mensen onder ons die angst van Maarten kennen: wanneer doe je het naar God goed genoeg? Hoewel…., soms kom ik het ook gewoon wél tegen. Zijn mensen bezig met hun leven en hebben ze dingen stom gedaan. Naar zichzelf, naar anderen. Met geld, met relaties, met rotte dingen over anderen zeggen, noem maar op. En dan is er ook het besef van: God, ik ben uw mens…., ik heb niet alleen mijn medemensen, soms mijn geliefden, wat aangedaan, maar ook U. Of soms maak ik het mee dat mensen het bij het naderen van hun levenseinde voelen: God…., dit was mijn leven…, als ik eerlijk ben…., ik schaam me over een aantal dingen écht. En ik kan het niet meer terugdraaien ook. Ik vind dat heel reële gevoelens en gedachten.
Er zullen er onder ons méér zijn, die op een andere manier zich afvragen “wanneer doe ik het goed genoeg en wanneer bén ik als mens goed genoeg?” Even terug naar de inleiding van het thema: we kunnen op heel veel manieren “perfect” willen zijn. Ben je ergens zo in de 30, dan moet je op heel veel borden in het leven tegelijk schaken: je hebt een baan, je bent vader/moeder, je wilt sociaal zijn naar je vrienden, je ouders, je wilt ook nog een cursus doen en alles moet nog eens heel goed ook. En verder wil je ook nog eens graag dat iedereen tevreden over je is en je aardig vindt. Maar hoe lang lukt je dat nog?
Of…, je bent ergens rond de 15 en 20, je wordt steeds meer jezelf. Maar wie ben je nou eigenlijk? Wat vinden de anderen van je? Val je binnen de groep, val je buiten de groep? Accepteren ze je wél, niet? Wanneer ben je goed genoeg? Wanneer doe je zó dat ze je aardig vinden?
Of je bent ergens zo begin 60, misschien wel 70. Je werkte altijd, je had daardoor aanzien. Je wás daardoor iemand. En nu geniet je aan de ene kant van het leven, want je bent vrij. Maar aan de andere kant: door je werk wás je wel iemand. Het gaf je toch een bepaalde status. Wie ben je nu zonder je werk? En zeker als jongere mensen je wat meewarig gaan aankijken of je soms het gevoel hebt dat je gekleineerd wordt….? Wie ben je, wanneer ben je goed genoeg, wie ben je nog als je krachten afnemen? Kun je blij zijn met je leven op je oude dag of vind je het soms knap moeilijk…, dat inleveren en een stapje terugzetten?
Ik neem de link weer terug, naar het verhaal. Op een zeker moment is Luther als hij onderweg is van zijn ouders naar de universiteit – hij is dan begin 20 – terecht in een zwaar onweer in een bos. Dat is – ook vandaag nog – een heel angstige ervaring. En daar heb je het weer…, de angst…. Hij bidt tot de heilige Anna – dat is de moeder van Maria – : red me! Als ik hieruit kom, dan word ik monnik! En dat gebeurt! En dan “moet hij wel”. In zekere zin is de keuze om met geloven bezig te zijn dus helemaal niet gestart vanuit een vrije wil, maar vanuit angst. Het gedonder uit de hemel is sterker dan het gedonder dat hij zal krijgen met zijn vader. Want die is natuurlijk totaal niet blij al is hij wél bij de priesterwijding en als Maarten voor het eerst de mis opdraagt. Maar niet van harte….: op die dag krijgt de vader van Maarten een woedeaanval en zoon Maarten een angstaanval, tijdens de mis. Je voelt als het ware de spanning: hij is zijn vader ongehoorzaam – doet het niet goed genoeg in de ogen van zijn vader – én is ook onzeker of hij bij God niet in het krijt staat.
Er volgen jaren van onzekerheid en angst. Zou Maarten vandaag leven, dan zou hij geheid bij een psycholoog zijn terechtgekomen of een psychiater. Er huist zó’n onzekerheid in hem mét angst: mag ik mezelf zijn? Ben ik wel goed genoeg? In de ogen van mijn vader? Als mens? En wat nog meer is: in de ogen van God? Ik zou daar hele verhalen over kunnen vertellen, over hoe hij die angst probeert te overwinnen. Even de link naar ons toe: als wij heel bang zijn voor wat anderen van ons vinden, gaan we vaak proberen ons zó te gedragen, dat we hopen dat die anders ons wél leuk vindt. Als we alles goed willen doen, vader zijn of moeder, werknemer zijn, ook nog een cursus erbij, sociaal zijn ook nog, en we merken dat we het steeds minder volhouden, dan is de reflex: vooral doordoen, want anders misluk ik. Ik kan toch niet tegen een ander zeggen, dat ik het niet red? Wat zullen ze dan wel niet van me denken? Hoe kan ik dán nog met mezelf uit de voeten? Dan val ik mezelf zó vies tegen.
Dat is in feite waar Luther mee bezig is: zich in allerlei bochten wringen om maar goed genoeg te zijn. En hij wordt daar vermoeider en vermoeider door. Totdat op een zeker moment – en dat is de ommekeer in zijn leven en eigenlijk is dát de hele basis van de reformatie – er een bijbeltekst van Paulus bij hem binnenkomt als een soort bliksemflits. Maar dan heel anders dan toen tijdens dat onweer. Deze: In het evangelie openbaart zich dat God enkel en alleen wie gelooft als rechtvaardige aanneemt, zoals ook geschreven staat: ‘De rechtvaardige zal leven door geloof.’
Wat is dan nu die bliksemflits? Het is dit, dat het hele systeem omver wordt gegooid. Ik hoef mezelf niet waar te maken naar God. God is geen boekhouder die de hele tijd zit bij te houden of ik het al dan niet goed genoeg doe in mijn leven. En die daarmee een continue druk op mij legt, deze: blijf je best doen, probeer nog harder, want dan krijg je misschien een voldoende. Dan ben je misschien acceptabel voor je. Het is omgekeerd: vertrouw dat ik van jou hou om wie je bent. Geloof dat! Geloof dat er nooit een moment is, waarop je voor mij niet goed genoeg bent. En hoe weet je dat? Dat weet je, doordat Hij in Jezus consequent heeft laten zien, dat Hij niemand afwijst. Hij zoekt consequent de mensen op, die door anderen worden afgekeurd. En Hij doet dat met machtig veel liefde. Sterker nog, als mensen het zó bont maken dat ze Jezus afwijzen, doodmaken en Hij dus alle reden heeft om te zeggen: bárst maar, ik wil niks met jullie meer te maken hebben, dan zegt Hij dus: vrede voor jullie.
De opluchting zit dus daarin, dat er eindelijk een diepe vorm van zekerheid in Luthers leven komt: ik mág gewoon leven. Ik mag er fouten bij maken. Sterker nog, ik misken God en hoeveel Hij van ons mensen houdt als ik zo perfect wil zijn. Als ik géén fouten durf te maken. Ik lijk dan op die oudste zoon uit die gelijkenis met die Vader. Die Vader ís geen boekhouder die van me vraagt dat ik altijd maar werk, zodat hij eindelijk een keer tevreden is. Die Vader is een vader die van mij en mijn broertje houdt. Hij gaat zóver, dat hij vanaf de preekstoel tegen de mensen zegt – allemaal angstige mensen: hou op bang te zijn, dat je niet goed genoeg bent. Durf te zondigen, durf niet perfect te zijn, durf méns te zijn. En durf te geloven dat God om je geeft.
In zekere zin is dit hetzelfde als het stukje uit Filippenzen wat we lazen. Daar heb je Paulus, die in zijn dagen probeert perfect te zijn. In zijn dagen doe je dat door religieus carrière te maken. Kijk mij eens even perfect gelovig zijn. Hij ontdekt: wat een flauwekul en wát een miskenning van God. Hij zegt: alles waar ik eerst trots op was, waardoor ik mezelf geweldig vond en vaak beter dan een ander… Troep! Fout systeem! En wat krijg je er een verkrampte manier van leven door: allemaal bange mensen die bang zijn om het in eigen ogen, in elkaars ogen en in Gods ogen niet goed te doen. Dit, deze ontdekking, dat God dus zó niet is, dát schept vrijheid. Heerlijk!
Kijk, dat is de totale omkering van het systeem in die dagen. Je kunt je voorstellen, dat ze in Rome in die dagen er niet blij mee zijn. Hun gezag is gebaseerd op de angst van de mensen, de bouw van de Sint Pieter op het geld van de angst. En tegelijk…, dit is de meest essentiële ontdekking die we hebben kunnen doen over wat je écht vrij kan maken in je leven. Jezelf met huid en haar, met wat je goed kunt en wat je niet goed kunt aanvaard weten door God.
We gaan zo dat vrolijke liedje zingen: Je mag er zijn? Wie ik? Ja jij! Waarom? Omdat je mag vertrouwen dat God om je geeft. Ook als ik niet perfect ben? Juist als je niet perfect bent. Dat is juist de gein. Dat is een woordgrapje met een betekenis. Ons woord “gein” komt uit het Hebreeuws, uit de bijbel. Daar betekent het gewoon “genade”. Genade, geintje, is dit: hou op jezelf waar te maken, dat is niet nodig. Maak fouten en vertrouw dat God om je geeft. Gun jezelf de gein om niet perfect te zijn. Die gein gunt God je namelijk. En leef!
Dat brengt me terug naar ons. Ik gun niemand van ons dat griezelig angstige geloof van Luther. Ik weet dat tot op vandaag de dag geloven mensen ook ongelukkig kan maken en onder druk kan zetten. Dat is níet het geloof van Luther, dat is níet het geloof dat de kerk in die dagen op de kop heeft gezet. Wij hebben te maken met die vraag “wanneer doe ik het goed genoeg”? En ben ik goed genoeg als mens. Ik kom die vragen en het worstelen daarin tegen bij jullie en bij mezelf. Ik weet dat we er zo mee worstelen dat we er psychologen bij nodig hebben. Gelukkig dat ze er zijn! Meen ik serieus. Tegelijk denk ik, dat er náást de hulp die je daar kunt vinden, er eigenlijk deze diepgravender zekerheid is. Ten diepste een rustpunt: ik mag er zijn en ik hoef niet perfect te zijn. Het is góed genoeg – vindt God – dat ik er ben. Laat me dus rustig kijken naar waar ik teveel hooi op de vork neem en er wat afhalen. Of laat me als ik ouder word en mijn krachten afnemen tegen mezelf zeggen: óók in deze fase ben je niet afhankelijk van wat anderen van je vinden of zelfs niet wat je van jezelf vindt. Zónder mijn werk, zonder mijn carrière ben ik nog steeds een waardevol mens. En hoe kan ik dan in déze fase wat betekenen voor een ander, voor mezelf? In die zin heeft Luther, of meer nog, dat wat als een heldere lichtinval in zijn leven is binnengekomen ons nog steeds álles te zeggen. Amen.