Lieve mensen van onze Heer Jezus Christus,
Ik denk dat heel veel van ons het zullen herkennen. Dat je in je leven het een paar of iets meer keren meemaakt, dat je iets zelf met jezelf moet uitknokken. Dat er best mensen om je heen zijn en dat die ook van je houden, maar dat het toch iets is dat jij zélf moet doen.
Dat kan van alles zijn. Dat er dingen in je leven zijn gebeurd, die zoveel invloed hebben dat je klem loopt met jezelf en écht met jezelf aan de gang moet. Dat je keuzes maakte die verkeerd uitpakken en die grote consequenties hebben voor jezelf en misschien wel voor anderen. Op een zeker moment moet je daarmee aan de slag. Misschien heb je het zelfs wel jarenlang voor jezelf uitgeschoven, dingen in je leven, trauma’s, angsten, rouw, domme dingen. Het kan van alles zijn. Misschien wist je niet eens of amper meer dat het er was. Totdat je het niet langer meer kunt ontlopen. En als het dan onverwacht opdoemt, dan kan het je enorm overvallen.
Jakob is al minstens 14 jaar weg uit het land Kanaän. De reden om te vertrekken is niet mooi. Zijn vader Izaäk wilde zijn tweelingbroer Ezau zegenen. Izaäk voelt dat hij niet zo lang meer te leven heeft, hij is blind en kwetsbaar. Ezau gaat voor zijn vader een stuk wild schieten en ondertussen bedenkt moeder Rebecca samen met Jakob een list. Rebecca braadt een bokje, Jakob doet kleren van Ezau aan én een schapenvelletje om zijn armen. Zo ruikt hij als Ezau en voelt hij net zo behaard als Ezau. Hij gaat naar Izaäk en doet zich voor als zijn broer en steelt de zegen. Als Izaäk vraagt: wie ben je, jongen, dan zegt hij: Ezau. Onthoud deze vraag, hij komt straks terug. Maar nu is het eerst een onvoorstelbaar smerige streek. Je blinde vader beduvelen, je broer beduvelen. Het was daarna beter voor de totaal verstoorde familieverhoudingen dat hij naar het buitenland ging, naar de familie van zijn moeder. Ezau kon zijn bloed wel drinken. Maar je kunt natuurlijk wel weg gaan, ver weg, maar je neemt jezelf natuurlijk altijd mee. Je kunt daar zelfs heel nieuwe dingen opbouwen en dat wat er gebeurd is ergens ver weg in je achterhoofd stoppen. Maar het zít er wel. Het is niet voor niets, dat als een paar hoofdstukken hiervoor wordt verteld dat Jakob vertrekt er staat “de zon ging onder”. Het gaat wel door, het leven, maar de zon is óók onder.
In dat buitenland bouwt Jakob een leven op. Hij trouwt met twee vrouwen – dat kan in die tijd – krijgt veel kinderen, wordt rijk en dan loopt het daar, bij de familie van zijn moeder, ook niet meer lekker en wil hij terug. Terug naar zijn eigen land. Maar ja, dan komt dus ook het moment waarop dat wat je lang naar de achtergrond hebt weten te stoppen weer naar voren komt. Ezau en de zegen die je hebt gestolen. Ezau woont in dat land en die zul je weer onder ogen moeten komen. Trouwens, is een gestolen zegen wel een zegen? Zegen is toch vooral iets dat je goed doet. Maar deze brandt als het ware in je eigen geweten.
Jakob – zijn naam betekent hielenlichter, pootjehaker, bedriegertje – komt met alles wat hij heeft aan bij de grens van het oude en tegelijk nieuwe land. Waar zijn verleden ligt en waar hij hoopt op nieuwe toekomst. Alleen dat verleden kwelt. En de grens is een rivier. Het is opvallend in hoeveel verhalen in de bijbel én daarbuiten een rivier symbool staat voor grens, voor overtocht. In veel verhalen speelt de rivier, de zee een rol als symbool voor de dood. Je verlaat het oude land, je gaat naar nieuw land. Je verlaat dit leven en je gaat naar een volgend leven. Maar ja, is dat leven er wel? Is er wel een overkant? En ben je er welkom? Of is Jakobs verleden te beladen. Maar het is ook dichterbij: je moet door een crisis heen, er is geen weg terug, maar voordat je door die crisis heen bent is het worstelen. Zul je bovenkomen, uit de worstelpartij?
Sommige dingen moet je als mens echt alleen doen. Je eigen gevecht. Je wordt alleen geboren. Je sterft uiteindelijk alleen, ook als er mensen om je heen zijn. Dingen uit je leven waar je hulp bij nodig hebt, therapie, dingen die je moet uitknokken, je kunt er wel met anderen over praten, maar sommige dingen moet je écht alleen uitvechten met jezelf. Dit is er zo eentje. Jakob brengt alles wat
hij heeft naar de overkant. Zijn vee, zijn geliefden, zijn vrouwen, zijn kinderen. Hij blijft achter bij de rivier en dan in de nacht komt er plotseling iemand die met hem begint te vechten. Ik vind het altijd prachtig hoe het wordt omschreven. Jakob weet niet wie het is. Als je met jezelf overhoop komt te liggen, als er dingen zijn die je overspoelen, dan weet je niet of het iets positiefs of iets negatiefs is. Maar omdat het je overspoelt voelt het als negatief, als angstig. In onze groep hebben we het er bij de voorbereiding over gehad. Over die momenten dat er dingen gebeuren in je leven die groter zijn dan je aankunt, dingen die met je aan de haal gaan. Op het moment dat het je gebeurt voelt het vaak alleen maar angstig, bedreigend. Het is misschien pas later, als je erop terugkijkt dat je kunt zien en zeggen: het was zeer beangstigend, maar het heeft me uiteindelijk heel veel goeds gebracht. Dichter bij mezelf, dichter bij God. Het was vreselijk en enorm vruchtbaar tegelijk. Overigens, dat kun je ook nog niet eens altijd zeggen en zeker als je midden in zo’n gevecht zit, weet je het niet.
Er is een gestalte die vecht met Jakob. Vecht Jakob met zichzelf? Vecht Jakob met God? Hoe ook, het is bij een rivier en een rivier daarin kun je verzuipen én verdrinken. Maar je kunt er ook in gewassen worden, schoner, anders eruit opstaan dan je erin terechtkwam. Het gevecht duurt lang, bijna de hele nacht. En dan zegt uiteindelijk de onbekende: het wordt al bijna dag, laat mij nu gaan. Dan zegt Jakob, hijgend, bijna uitgeput: ik laat u niet gaan tenzij u me zegent. Ha, fascinerend, het oude trauma komt eruit. De zegen, de gestolen zegen. Jakob die zich anders voordeed, zichzelf en zijn vader voorloog. Hoe is je naam? De vraag van de onbekende. Het is precies dezelfde vraag als vader Izaäk hem stelde. Eigenlijk is dit hét pijnpunt. En durft Jakob nú eerlijk te zijn, nu zijn eigen pijnpunt aan te gaan. Hij zegt: ik ben Jakob! Ha, soms is de waarheid over jezelf héél pijnlijk, maar ook het begin van de bevrijding. En dan móet het wel God zijn die zegt: je naam zal vanaf nu niet meer Jakob – pootjehaker, bedriegertje van jezelf en anderen zijn – maar Israël. Is, man, ra, die vecht, met El met God. En met jezelf. Dan zegent die ander hem, dáár, op die plek waar hij eerlijk wordt. Die zegen komt wél binnen, heilzaam. Helend. En Jakob noemt die plek “pniël”, aangezicht van God. Voor het aangezicht van God heeft hij met God en met zichzelf het uitgeknokt, is eerlijk geworden en hij krijgt een nieuw begin. Het blijft een keerpunt in zijn leven. Sommige dingen laten littekens achter, Jakob blijft mank lopen, maar hij is wél Jakob. En wie weet is het jullie ook opgevallen dat de bijbel schrijft “toen Jakob door Pniël was heengetrokken, tóen ging de zon over hem op.” Nieuw leven, echt nieuw leven! Vreugde!
We lazen ook die magistrale verzen uit de brief van Paulus aan de Romeinen. Paulus heeft een vergelijkbare crisis doorgemaakt als Jakob. Hij is klein van gestalte, komt moeilijk uit zijn woorden, is onzeker. Maar hij is ook slim en radicaal. Het is humor, zijn echte naam is Saulus en hij is genoemd naar koning Saul, die juist heel groot is. Een beetje een chiwawa die je Nero noemt. In zijn drang tot zichzelf overschreeuwen wordt hij wreed voor zichzelf en vooral voor anderen. Hij staat mensen die minder streng geloven naar het leven, veroordeelt ze, bedreigt ze zelfs. En heel veel mensen kijken tegen hem op. Dat moet een mooie ervaring zijn, als je heel klein bent en je klein voelt dat mensen dan tegen je opkijken. Ze zijn zelfs bang voor hem. Eindelijk voelt hij zich een Saul!! Nou, dat was vroeger op het schoolplein wel anders, toen was hij bang voor de grote jongens. Dan komt hij ook in een crisis, hij ontdekt waar hij mee bezig is. Met anderen kwellen, vernederen, kapot maken en dat ook nog in de naam van God.
Drie dagen en nachten kan hij niks zien. Dan komt hij tot inzicht, tot anders kijken. Hij wordt gedoopt, zie je, daar heb je al weer water, een rivier, een nieuw begin, jezelf tegenkomen. Hij leert dat God van hem houdt zoals hij is. Niet groter, niet kleiner. En dat God zélfs zijn misstappen vergeeft. Ook Saulus krijgt een nieuwe naam. Paulus. Kleintje betekent het. Daar zit ook een diepe acceptatie in. Je hoeft je niet anders voor te doen voor God dan je bent. Voor Paulus wordt het dan een diepe ervaring. Niemand van ons leeft voor zichzelf. Je hoeft jezelf niet beter voor te doen, te bewijzen. Je
bent niet je eigen project dat moet slagen en dat je vooral groot moet maken. En niemand sterft ook voor zichzelf. Dat je aan het einde van je leven moet constateren dat je leven of een mislukking of een gelukt project is. Maar wanneer ben je echt gelukt? Je leeft omdat je geschapen, gemaakt bent door God en die heeft je lief met alles. Vooral met jezelf. Zolang Jakob een ander is dan hij is, zal hij ongelukkig zijn en anderen en zichzelf schade berokkenen. Zolang Saulus zichzelf opblaast heeft hij zichzelf en anderen ermee. Als een mens aanvaardt wie hij is, als een mens aanvaardt dat God ons aanvaardt zoals wij zijn. Zoals Hij ons gemaakt heeft…., dan komt er vrede. Het is de diepste vreugde in zijn hele leven en hij kan niet ophouden om er met andere mensen over te spreken, het te delen!
Die vrede en die vreugde kan een mens hier al vinden, als er iets van die vrede van God in je komt wonen. Die vrede en die vreugde is er na onze dood, als we de doodsrivier zijn overgestoken nog intenser, vertelt de bijbel op diverse bladzijden. Als we in de wereld van Gods liefde komen, zullen we kennen zoals we gekend zijn. Totaal geliefd. Alles waarachter we onszelf verschuilen, waarin we onszelf vermommen, waarin we onszelf en anderen tekort doen, het zal weggedaan zijn. Alles wat hier al zo mooi gebloeid heeft, waarin we de mens waren zoals God ons zo graag zag: open, liefdevol, trouw, barmhartig, warmhartig naar anderen, dat zal bewaard zijn, want de liefde is eeuwig en vergaat nimmermeer. Wij zullen gekend zijn, onszelf kennen, God kennen en er zal alleen maar vreugde en liefde zijn. We gaan ervan zingen.