Vandaag is het thema ‘Zorgen’…
Lieve medekinderen van God,
Vandaag is het thema “zorgen”. Je kunt met een beetje fantasie, denk ik, de preek voorspellen. Het komt er op neer dat we goed voor elkaar moeten zorgen. Nou is dat ook wel zo. Maar ik denk dat Jezus ons in deze gelijkenis in eerste instantie vooral wat anders wil zeggen.
Ik denk dat velen van jullie – ik zou liegen als ik zou zeggen dat ik het niet herken – dit wel herkennen: het is veel makkelijker en fijner als jij een ander kunt helpen dan dat een ander jou helpt. Het is voor ons in de regel minder moeilijk om om te gaan als een ander kwetsbaar is en jij kunt die ander steunen, dan als je zelf kwetsbaar wordt. Veel mannen mogen van zichzelf niet huilen, je moet stoer zijn. Ons allemaal wordt in zekere zin geleerd om zó zelfstandig te zijn dat je zo min mogelijk hulp nodig hebt van een ander. Je wilt een ander niet tot last zijn. En als je hulp kunt geven dan is dat een soort van “ik doe het goed en jij blijkbaar niet goed, maar wacht maar.., ik zal je helpen”. Ik ben sterker, jij zwakker. En wie van ons wil nu echt kwetsbaar zijn, zwak? Zorgen voor een ander is veel fijner dan dat er voor jóu gezorgd moet worden.
Jezus vertelt deze drie gelijkenissen aan keurige kerkmensen. Farizeeërs en bijbelgeleerden. Zij zijn blijkbaar in een fase van hun leven waarin ze hun zaakjes goed op orde hebben. Synagoge draait goed, hun leven draait goed. God zal vast tevreden genoeg zijn over hen. Als je het hen zou vragen, zouden ze iets zeggen van “ja, ik heb veel onder controle, misschien wel alles”. Ik wil mezelf niet op de borst kloppen – want dat ik ook al niet netjes – , maar toch….., mijn leven is goed geslaagd. Ik kan God er aardig mee in de ogen kijken en zeker mezelf. Op een bepaalde manier snap ik dan ook niet waarom anderen het niet net zo kunnen als ik.
Er kunnen ondertussen óók bij deze mensen die het goed voor elkaar hebben wél een paar dingen misgaan. Je kunt inderdaad op andere mensen neer gaan kijken – dat doen de Farizeeërs dan ook. En een tweede is ook, dat ze eigenlijk bezig zijn om de hele tijd hun imago van “wat doen we het goed” zó te bewaren, dat ze zichzelf geen enkel plezier gunnen. Je vindt dat terug in de derde gelijkenis, die we vandaag niet lezen, waarin de oudste zoon wóest is omdat hij nóóit een pleziertje in zijn leven heeft, omdat hij alleen maar bezig is met keurig te leven en te voldoen aan alle verplichtingen die hij zichzelf heeft opgelegd. Keurige jongen, geslaagd, maar weinig vrolijk. Veel stress om vooral alle ballen in de lucht te houden. En je eigen bewondering te oogsten of die van een ander.
Volgens de bijbel – en ik moet het ook iedere keer leren, het is iets van een levenslang proces – is dat een waanidee om zó zelfstandig te zijn, onkwetsbaar, onkreukbaar. En daar gaat dit verhaal over, die drie gelijkenissen. Dat we daarvan af moeten, in ons eigen bewustzijn. Kwetsbaarheid en feilbaarheid horen bij het leven én God vindt het een vreugde als je met die kwetsbaarheid en feilbaarheid je veilig en geliefd voelt. Want dát is de zin, de vreugde, de bedoeling van het leven. De basis. Dat is de zin van het zinnetje dat er vreugde bij God is als een zondaar zich bekeert. Ja, de essentie zit dus dat het zondig is als je denkt dat het doel van je leven is om onkwetsbaar, onfeilbaar te zijn. En het is de bedoeling dat we ons daarvan bekeren. En dat begint dus met een andere mindset: kwetsbaarheid is prima, succes hebben is prima, maar fouten maken hoort er ook bij. Laat me dat eerst uitleggen aan de kerststal.
Dit is een foto van onze kerststal. De herders zijn al weg, de wijzen zijn net aangekomen. En…, wie er ook zijn, zijn de os en de ezel. Dat is opmerkelijk, want als je goed leest in de evangelieverhalen wordt er niet verteld dat ze er zijn bij de geboorte. Alleen Lucas de man van het boek waar we vanochtend uit lezen vertelt dat Jezus in een voederbak ligt. Hij zegt níks over dieren. Die os en die ezel komen niet uit de duim van romantische kerstvierders. Ze komen uit het boek Jesaja. Kijk daar staat dít vers:
Een rund herkent zijn meester, een ezel weet wie zijn voederbak/kribbe vult,
maar Israël mist elk inzicht, mijn volk leeft in onwetendheid.
Nu speelt Jesaja daar met het woordje “kennen”, het Hebreeuwse woordje kennen. En dat kennen wij uit Psalm 139. Over God die je door en door kent, beter dan je jezelf kent. En datzelfde woordje heeft in de bijbel de lading van “liefhebben”. God die je door en door kent én alles van je weet én je liefheeft. Het is in de bijbel het woordje dat ook gebruikt wordt voor “seksuele gemeenschap”. Naakt zijn, je niet meer kunnen vermommen, anders voordoen dan je bent. Maar dus ook die weet wanneer je dat niet doet. Zoals in psalm 131 staat:
HEER, niet trots is mijn hart, niet hoogmoedig mijn blik,
ik zoek niet wat te groot is voor mij en te hoog gegrepen.
Nee, ik ben stil geworden, ik heb mijn ziel tot rust gebracht.
Als een kind, de borst ontwend, stil op de arm van zijn moeder,
zo is mijn ziel in mij.
Het zijn de beste momenten, tijden van een mens. Die os en die ezel staan daar symbool voor. Die kunnen zich niet anders voordoen dan ze zijn, ze hebben van nature als het ware dat ze weten: ik hoor bij déze voederbak, bij deze boer en als ik daar ben, dan is het goed.
Dat is ook de bedoeling van de mens, de zin van ons leven. Als je weet dat je door God gekend bent. Met alles wat je mooi vindt aan jezelf, met alles waar jezelf moeite mee hebt, al dan niet terecht. Met alles wat anderen voor positiefs van je zeggen, met alles waar ze misschien een oordeel over hebben.
Dán ben je mens, dan ken je God, dan weet je je door God gekend. Of, in de woorden van de gelijkenissen: dan ben je door God gevonden én vind je jezelf ook weer. En wordt ook het waanidee doorbroken, bekeer je je van het idee dat je onfeilbaar, onkwetsbaar bent en dat het zonde is, dat je mislukt bent als je dat weer niet gelukt is. Eigenlijk is het gewoon andersom: je bent mislukt als mens als je denkt dat je niet feilbaar en kwetsbaar bent als mens en dat God niet van je houdt. Dan durf je je dus eigenlijk niet over te geven aan de liefde van God.
Dat is precies dus ook de essentie van de drie verhalen. In al die drie verhalen is er iets of iemand zoek. Eén van de 100 schapen, één van de 10 munten, één van de twee zoons. Zoek en in de penarie. Lucas gebruikt er het woordje “verloren” voor. In evangelische kringen gaat het dan vaak of je al dan niet in de hemel komt. Bij Jezus en zeker zoals Lucas over hem schrijft is het aardser. Zacheüs is een verloren mens. Misschien wel heel rijk, maar van binnen en van buiten ook heel alleen. Verloren. En in al die drie verhalen gaat er iemand machtig op zoek. Negenennegentig schapen in de woestijn achterlaten om er ééntje te zoeken, die in de penarie zit. Het lijkt totaal onverantwoord gedrag van de herder. Straks komt er een wolf aan en die bijt er misschien wel 15 dood. Maar dat is niet de essentie. De essentie is van God uit een signaal dat ieder mens telt en ieder mens bedoeld is om te leven in de liefde van God. Tien muntjes en eentje is zoek. En die vrouw die zet alles op de kop om dat ene muntje te vinden. En is daarna zielsblij dat het gevonden is. En het mondt uit in die Vader met die twee zonen die zielsblij is dat die ene zoon weer thuis is. Kijk, hij was dood, zijn leven was helemaal vastgelopen, hij is weer levend, voelt zich weer helemaal thuis, geliefd. En die andere zoon staat erbij te kijken van “gaat het dáár nou om?” Ja, dáár gaat het dus om!
Nu de vertaalslag. Als ik het goed begrijp, dan is het de bedoeling van de Here God, van Jezus, van de Geest, dat wij hier met elkaar een gemeenschap vormen. De verbindende factor is dat Gods liefde in en onder ons woont. Het fundament; wat de voerbak is voor de os en de ezel is die liefde voor ons. En dat we daarin ons niet anders voor hoeven te doen dan we zijn. Soms ben je de kwetsbare, soms de krachtige. Of, misschien nog wel anders gezegd: het kan heel krachtig en dapper zijn als je kwetsbaar durft te zijn. Te zeggen, tegen jezelf en anderen: ik ben misschien niet degene die jullie dachten dat ik was. Niet altijd zo sterk, niet altijd zo dapper, niet altijd zo flink. Ik heb ook mijn kwetsbaarheden. Lastig om te ontdekken, want zo kende ik mezelf nog niet. Maar ik wil het wél leren, omdat ik hoor dat het voor God blijkbaar niet verkeerd is, integendeel. Willen jullie me erbij helpen? Wil je mij helpen om te ontvangen? Jouw zorg, Gods zorg? Daar word ik meer mens van…, denk ik. Want ik vind het ook eng! En als het ons lukt om dat te delen wat goed gaat in ons leven én wat we verhipte ingewikkeld vinden en elkaar daarin steunen – en ieder die op ons pad komt – dat we dan elkaars herder en hoeder zijn. De ene keer ben jij degene die hoedt, de andere keer is de ander dat. Dan wordt en is de kerk – deze gemeenschap van mensen – een plek waar je veilig bent en welkom. Zoals een os en een ezel dat hebben bij een kribbe. Gevonden en gekend. Dat het zo hier mag zijn en we hier zo samen mens mogen zijn in de liefde van God, amen.