Mijn werk is ongelooflijk divers: zo heb ik deze week o.a. drie gesprekskringen (super boeiend!), bereid ik een dienst voor zondagmorgen voor, praat ik vrijdag op het Vechtdalcollege over een gezamenlijke reis naar Taizé en bezoek ik ook nog ca. 10 adressen. Bij die bezoeken gaat het zelden over koetjes en kalfjes. Deze week staat een beetje in het teken van “is er leven na de dood?”. Dat komt zo: ik was op een paar adressen waarbij iemand niet zo heel lang meer te leven heeft. Dat zijn altijd intensieve bezoeken, omdat mensen afscheid aan het nemen zijn van het leven. De balans opmaken van waar ze dankbaar op terugkijken, wat ze anders hadden willen doen, moeten doen soms. En ook over het afscheid van geliefden. Dat is het meest pijnlijke.
En bijna altijd gaat het dan ook over de vraag “geloof je dat er leven hierna is”? In de ene situatie was de betrokkene – met een kleine slag om de arm, je weet maar nooit – zeker: ik denk niet dat er hierna iets is. In de andere situatie dacht degene, vertrouwde diegene dat er wél leven na de dood is en dat dat met God te maken heeft.
Ik geloof dat ook. En ik geloof het omdat het zó absurd is, dat het wel waar moet zijn. Nou klinkt dat alsof ik vind dat je je verstand moet inleveren waar het gaat om geloven. Met je verstand klopt het niet, daarom moet je je verstand loslaten en “domweg” maar geloven dat het zo is. Dat is niet wat ik bedoel. Ik bedoel dit: er is nauwelijks een serieuze wetenschapper die eraan twijfelt dat Jezus als historisch persoon geleefd heeft. Naast de bijbelse boeken in het Nieuwe Testament vertelt ook de Romeinse geschiedschrijver Tacitus dat Jezus door Pilatus gedood is. Veel spannender is dat de bijbelse getuigen vertellen dat Hij is opgestaan uit de dood en aan mensen verschenen is. Daar wordt het absurd en spannend tegelijk.
In de tijd van Jezus zijn er meer mensen die óf zichzelf uitroepen óf door anderen worden uitgeroepen tot Messias. Vaak gaat het om mensen die zich uit religieuze gronden verzetten tegen de bezetting van Israël door de Romeinen. Simon de ster (Simon Bar Kochba) was zo iemand. Bij zijn verzetspoging komt hij om, zo ergens tussen 132 en 136 na Christus. Zijn naam is bijna vergeten. Het bijzondere aan Jezus’ naam én verhaal is dat het nog wereldwijd verteld wordt.
Ooit was ik op déze plek. Het is een heuvel vlakbij het plaatsje Kafarnaüm, dat aan het meer van Galilea ligt. Jezus heeft er zelf gewoond, veel van zijn verhalen spelen zich af in deze omgeving. Zijn leerlingen wonen allemaal in die omgeving. Op deze berg/heuvel heeft Jezus volgens de traditie zijn “bergrede” uitgesproken. Zijn concept van deze wereld maar dan de betere versie ervan. Leidraad “behandel anderen zoals je zelf behandeld wilt worden”. Die leerlingen van Hem moeten doodsbang zijn geweest na de zeer gewelddadige dood van Jezus in Jeruzalem. Ze ontvangen én veel bedreigingen van de Romeinen én van de religieuze leiders van de Joden in die dagen. Het zou alle reden zijn om ná de kruisiging en dood van Jezus met de staart tussen de benen terug te gaan naar Kafarnaüm en daar zeer onopvallend hun oude leventje weer op te pakken. Dat is wat ze dus níet doen en dat is dus totaal absurd, want tegen alle logische verwachting in.
Het boek van Mattheüs over Jezus eindigt op deze plek van die foto. Op die plek, zo vertelt Mattheüs, ontmoet Jezus zijn leerlingen opnieuw ná de dood. Vanaf deze plek zien die leerlingen hun eigen Kafarnaüm liggen, hun bestaanszekerheid. Maar die ontmoeting met Jezus – God weet precies hoe dat is gegaan – is blijkbaar zo’n indrukwekkende ervaring, dat ze hun veiligheid achter zich laten en de wereld ingaan om daar over Jezus te vertellen. En dan met het hele verhaal, over de bergrede én over de trouw door de dood heen. Ze riskeren er zelfs hun leven voor…. Kijk, dat is zó onlogisch om te doen als Jezus niet aan hen – en aan anderen – zou zijn verschenen. En precies daaraan hangt het idee – het vertrouwen! – dat het met de dood met ons niet is afgelopen, maar dat God sterker is dan de dood en dat Hij wel weet wat er achter het gordijn van de dood is en dat Hij er zelf is en wij er zullen zijn. En dat het daarom wel goed zal komen.
Heb ik – of wie dan ook in deze wereld – een absolute zekerheid dat dit waar is? Een zekerheid die door iedere wetenschapper is vast te stellen als met een wetenschappelijk experiment dat je door het te herhalen aan anderen kunt bewijzen? Nee. Die zekerheid is er niet. Maar er is wél het absurde verhaal dat de namen van Simon de Ster en andere Messiassen ons niks zeggen en niks doen. Terwijl het verhaal van Jezus die ongeletterde vissers uit Kafarnaüm de wijde wereld instuurt en het doorverteld wordt tot op de dag van vandaag. En mensen het vaste vreemde vertrouwen geeft dat er leven is na de dood en inspireert tot een leven met de bergrede: hoe kan ik leven op een manier dat ik anderen net zo positief behandel als ik zelf behandeld wil worden?
Wie heeft het nou bij het rechte eind, degene die zegt “er is niks”, degene die zegt “ik geloof het wel…” Dat weten we pas hierna. En ik hoop – en vertrouw – dat ik dan nog eens met die twee mensen aan een hemelse tafel zit en we niet dan een spelletje gaan spelen van “zie je wel, ik had toch gelijk”, maar dat we met z’n allen vol verbazing om ons heen kijken. Dat er een leven van zoveel licht en liefde bestaat…..