Knooi’n: pogingen wat moois van het leven te maken.
Knooi’n is een mooi woord uit het dialect. Er zit veel in. Aan de ene kant iets ontspannens: knutselen. Mijn schoonvader was er een meester in, eindeloos in zijn schuurtje aan het prutsen. En soms kwam er iets geweldig moois uit. Maar prutsen en verprutsen liggen in elkaars verlengde. Soms ging het ook finaal mis en sloeg hij zich op zijn duim, verknooide hij waar hij mee bezig was. Het is net het leven zelf….. We knooi’n wat af als mensen. In deze rubriek gaat het daar telkens opnieuw over….
Knooi’n 5: Een mooie vraag: “moet ik dit nu doen?”
Het is september 2020. Ik ben 100% beter verklaard na Corona, maar het voelt niet zo. Daar kom ik goed achter als in september en oktober alles “even weer mag”. Dus ook elkaar zien, in de avond vergaderen enz. Dat hoort bij mijn werk: veel avonden werken. De meeste mensen die wat voor de kerk doen zijn vrijwilliger en doen hun kerkenwerk in de avond. Super, al die inzet. Maar dat betekent dat omdat het mijn werk is ik veel avonden werk. Het is vreemd, ik voel me de hele tijd gewoon nog niet fit, maar in de avonden al helemaal niet. Al die vrijwilligers met wie ik altijd zo prettig samenwerk beginnen tegen 20.30 uur vreselijk te zeuren. Allemaal en iedere avond weer! Hoe bestaat het????? Nou ja…, het zou dus ook kunnen zijn dat zij niet zeuren, maar dat ik gewoon zo moe ben, dat ik het niet volhoud…😊. Als ik bij inmiddels pensionadofysio Henk Leemhuis kom, doet hij testjes. Je conditie is zeer slecht! Ha, nu valt een kwartje. In overleg met de huisarts ga ik naar de bedrijfsarts en die zegt “post-corona”, je mag de avonden niet werken en max 75%. Wát een opluchting!
De huisarts denkt ook dat ik wat overspannen ben. Mijn huisarts heeft bijna altijd gelijk, dus ik ga naar de praktijkondersteuner. Wat is het mooi dat die er is! Meestal ben ik in mijn werk het luisterend oor. Nu is zij een luisterend oor! Zou het zo zijn dat de mensen die tegen mijn luisterend oor aanpraten dat net zo fijn vinden als dat ik dat vind tegen het hare? Dan heb ik zinvol werk! Wat fijn, iemand die zomaar de tijd heeft. We constateren al snel dat ik niet overspannen ben. De geest is prima, het lijf is alleen heel moe. Word ik moe, dan word ik prikkelbaar. Alle reden dus voor langzaam opladen, die accu. En niet meer energie weggeven dan dat er in het batterijtje zit. 25%, dat moet er altijd wel in blijven zitten. Desalniettemin hebben we wel een aantal mooie gesprekken. Het meeste dat me van die gesprekken is bijgebleven is een vraag, die ze me geeft als een soort cadeau. Ik stel mezelf de vraag wekelijks. Misschien wel vaker. Deze: MOET IK DIT NU DOEN? En je kunt die vraag echt met het accent op élk woord stellen om een zinvol antwoord te vinden.
MOET: er komt iets op je pad. Of iemand. Soms doen mensen een appèl op je. Ik zie dat er iemand op een parkeerplaats de weg aan het zoeken is. MOET ik daar wat mee? Of redt diegene zich prima, even doorzetten, je hoeft niet alles voor een ander op te lossen. Het is goed dat je een geweten hebt, verantwoordelijkheidsbesef ook. Je bent niet alleen op de wereld. Maar je hoeft ook niet alles te doen. Ik zie iemand verdrietig kijken tijdens een kerkdienst. Heb geen idee of wel een idee wat er aan de hand is. MOET ik daar wat mee? Of is het juist wel goed, laat maar even, diegene is sterk genoeg? Ze kunnen ook zélf bellen! Ik vind het als dominee en gelovige ook nog mooi dat de vraag begint met “MOET”. Hoort het nu bij mijn volgen van Jezus om diegene te helpen? Maar als diegene me niks vraagt, dan hoef ik toch niet per sé wat te doen? Of soms ook wel!? Dat de vraag begint met “moet” geeft hem voor mij diepgang.
IK: de één heeft meer verantwoordelijkheidsgevoel dan de ander. Zal zich dus ook sneller aangesproken voelen dan een ander. Moet IK? Of deze keer een ander? Kan een ander misschien iets wel veel beter dan ik? Of is de taak die op me afkomt te groot, zodat ik bezwijk. Maar het kan ook zijn dat het antwoord gewoon “ja” is! Er komt een vraag op mij af, een mens, een probleem en die kun je niet in de kou laten staan. Er is het bekende verhaal van de Samaritaan, die een gewonde man ziet. Twee collega’s van mij, een priester en een leviet, zien de man ook. Ze lopen voorbij. De Samaritaan wordt geraakt van binnen. Het grijpt hem aan. Het doet een appèl op hém. Hij handelt, wordt een medemens van de gewonde. Maar gebruikt óók zijn verstand: hij brengt de gewonde naar een herberg, waar hij beter verzorgd kan worden. Handelen met een warm hart en gezond verstand…. Wat kan ik wél, wat niet? Wat een ander veel beter!?
DIT: die laatste vraag – wat kan ik wél, wat niet – brengt direct bij “DIT”. Soms zul je iets moeten doen wat je misschien wel helemaal niet kunt. Ik kan niet reanimeren, maar als ik alleen ben met iemand die een hartstilstand krijg, dan zal ik wel moeten – met hulp van 112 – . Maar veel vaker is het woordje “DIT” vooral iets van: kan een ander dit niet beter? Of: ik heb beperkte energie en tijd, is dit nu zó belangrijk dat ik het doe of kan ik beter “nee” zeggen. Je hebt per slot 7 dagen in de week – zes! Het is wijs om één dag te ont-moeten, het moeten eraf, verstandig advies van de bijbel! – . Wie weet is het wel wijs om tegen déze vraag – tegen DIT – nee te zeggen – om de energie te hebben om tegen iets anders dat beter bij mij past en/of wat ik belangrijker vind “ja te zeggen”! Of “nee”, omdat ik anders teveel hooi op de vork neem en het batterijtje leegtrek. Beter een paar dingen goed doen, dan teveel dingen niet goed genoeg.
NU: er is de verleiding van het “nu”. Voor mij is dat bijvoorbeeld “mail” of “app”. Het zijn van die kleine dingen, die mijn nieuwsgierigheid opwekken. Maar me dus ook enorm afleiden van waar ik mee bezig ben. Energie lekken. Mail en app kunnen bést blijven liggen. Als het zo acuut is, dat mensen me nodig hebben, kunnen en zullen ze wel bellen. Laat ik vooral geconcentreerd zijn op waar ik mee bezig ben: voorbereiden van een kring, praten met iemand, preek maken. Soms is het wél acuut. Dan hoor ik dat er iemand onverwacht in het ziekenhuis is opgenomen en dat het ernstig is en ga ik hals-over-kop. Maar soms is het minder ernstig en kan het ook een paar dagen later. Dat woordje “nu” in de vraag geeft een soort kalmerend effect. Laat je niet direct in de stress jagen, opfokken. Bewaar kalmte, bewaar overzicht. Dat scheelt stress en ik kan in veel meer rust overwegen of ik dat waar ik mee bezig ben rustig afmaak. Of dat er reden is om te….
DOEN: het is iets gaafs, dat we geschapen, gemaakt zijn met mogelijkheden. Dat we talenten hebben waarmee we voor onszelf én een ander wat kunnen betekenen. De juiste vrouw of man op het juiste moment. Het is een gegeven dat mensen die iets voor een ander doen – in hun werk of daarbuiten – zich daar vaak gelukkig onder voelen. Mensen die in onderwijs of zorg (en ook in de kerk!) werken vinden vaak voldoening in hun werk. Dus: als je iets doet voor een ander, “ja” zegt, dan is dat een soort vervulling van hoe je bent bedoeld. Ben ik mijns broeders hoeder, vraagt Kaïn? Ja, is het antwoord. Tegelijk is het antwoord ook soms “nee”. En wanneer dat precies wél “ja” of “nee” is, kan een ander niet voor je bepalen. Deze vraag – MOET IK DIT NU DOEN – is een mooi hulpmiddel. Want soms is een goed antwoord ook “nee”. Ook om een mogelijke valkuil te omzeilen: je kunt ook verslaafd raken aan “doen”, aan de complimenten die je ervoor krijgt, de “likes”. Ik denk dat daarom dat verhaal over Martha en Maria in de bijbel staat. Dat Maria zich eerst laat voeden/opladen in de rust van Jezus’ aanwezigheid, waar Martha zich druk maakt of alles wel netjes verloopt.
Nou ja, en zo probeer ik het wat te doen, sinds de gesprekken met de praktijkondersteuner. Het helpt bij het knooi’n, het keuzes maken in het leven van alle dag. En als ik het zo’n mooie vraag vind…., wie weet heb jij die dit leest er dan ook wat aan!